Home

Centrale Raad van Beroep, 10-09-2009, BJ8374, 08-2122 CSV

Centrale Raad van Beroep, 10-09-2009, BJ8374, 08-2122 CSV

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 september 2009
Datum publicatie
23 september 2009
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8374
Zaaknummer
08-2122 CSV

Inhoudsindicatie

Creditering oude nota's en opleggen nieuwe nota's. Schatting. Omvang geding. In hetgeen appellante (...) heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel over de aan de orde zijnde schatting van de premielonen over 2003 en 2004 dan waartoe de rechtbank is gekomen.

Uitspraak

08/2122 CSV

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Naam bedrijf], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 3 april 2008, 06/694 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)

Datum uitspraak: 10 september 2009

I. PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2009. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam aandeelhouder], enig aandeelhouder van appellante.

Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door R. Tjon, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

II. OVERWEGINGEN

1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de wettelijke bepalingen zoals die luidden ten tijde als hier van belang.

2. Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat met het volgende.

2.1. [Naam B.V.], waarvan [naam aandeelhouder] (hierna: [aandeelhouder]) middels zijn persoonlijke B.V. enig aandeelhouder en bestuurder was, is op 20 augustus 2003 failliet verklaard. Uit de gedingstukken blijkt dat bijna alle werknemers van [Naam B.V.] per 1 september 2003 in dienst zijn getreden bij appellante, een Engels metsel- en voegbedrijf. Met toestemming van de curator zijn na 20 augustus 2003 werkzaamheden van [Naam B.V.] afgemaakt door (werknemers van) appellante.

2.2. In juni 2004 heeft het Uwv premienota’s opgelegd aan appellante over de jaren 2003 en 2004 ter hoogte van in totaal € 98.146,41. Deze premienota’s waren gebaseerd op het uitgangspunt dat alle werknemers van appellante in Nederland verplicht verzekerd waren ingevolge de sociale werknemersverzekeringen. In juli 2004 heeft appellante met het Uwv een betalingsregeling getroffen voor deze (nog volledig openstaande) premieschuld.

2.3. In 2004 heeft een onderzoek plaatsgevonden naar de rechtmatigheid van (onder andere) de aan appellante opgelegde premienota’s. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in het Rapport Werkgeversfraude van 18 maart 2005. Het Uwv concludeert dat als gewerkt wordt op werkobjecten in Nederland de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing is, en dat als gewerkt wordt op werkobjecten in Duitsland de Duitse sociale verzekeringswetgeving van toepassing is.

2.4. Naar aanleiding van de resultaten en conclusies van het Rapport Werkgeversfraude, heeft een administratief controleur van het Uwv in maart 2005 bij appellante een boekenonderzoek verricht over 2003 en 2004. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een Rapport Boekenonderzoek van 22 maart 2005. De onderzoeksresultaten zijn voor het Uwv aanleiding geweest om de in juni 2004 opgelegde nota’s ter hoogte van € 98.146,41 te crediteren en nieuwe premienota’s op te leggen over 2003 en 2004. De besluitvorming berust op de overweging dat alleen premies opgelegd dienen te worden voor de in Nederland verrichte werkzaamheden. Omdat uit de administratie van appellante niet voldoende duidelijk bleek in welke mate de werknemers individueel hebben gewerkt en op welke wijze appellante het personeel verantwoordde, heeft het Uwv een schatting gemaakt van de premieloonsommen over 2003 en 2004 op basis van de gefactureerde omzet.

2.5. Deze schatting van de premieloonsommen heeft geresulteerd in de in geding zijnde premienota’s van 19 augustus 2005 over 2003 (€ 8.812,--) en 2004 (€ 12.288,--). Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de premienota’s van 19 augustus 2005. Bij besluit van 11 mei 2006 heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.

3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 11 mei 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het Uwv bij de schatting van de verschuldigde premies voldoende zorgvuldig te werk is gegaan.

4. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1. Ter zitting van de Raad heeft appellante de gronden van het hoger beroep nader geconcretiseerd. De Raad stelt vast dat appellante in essentie betoogt dat de premienota’s van 19 augustus 2005 dienen te vervallen, zodat de in juni 2004 opgelegde premienota’s herleven. Ter ondersteuning van het standpunt dat de nota’s van juni 2004 dienen te herleven stelt appellante dat aan de premienota’s van juni 2004 immers terecht ten grondslag ligt dat alle werknemers van appellante verzekerd zijn ingevolge de Nederlandse werknemersverzekeringen.

5.2. Voor zover appellante met haar opvatting dat de in juni 2004 opgelegde premienota’s dienen te herleven wil betogen dat al haar werknemers in Nederland verplicht verzekerd zijn, wenst de Raad te benadrukken dat de vraag welke sociale verzekeringswetgeving van toepassing is op de werknemers van appellante niet tot de omvang van dit geding behoort. Deze vraag is immers aan de orde in een andere procedure. De Raad wijst er in dit kader op dat het Uwv bij besluit van 15 juli 2005 reeds het standpunt heeft ingenomen dat de inschrijving van appellante vanaf 1 juli 2004 beëindigd wordt omdat geen verzekeringsplichtig personeel meer in dienst is. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Bij besluit op bezwaar van 31 oktober 2005 heeft het Uwv de inschrijving alsnog beëindigd per 21 november 2004. Het Uwv heeft daarbij tevens aangegeven dat op de in Nederland door Nederlandse werknemers verrichte werkzaamheden de Nederlandse sociale verzekeringswetgeving van toepassing is. Appellante heeft tegen dit besluit (wederom) bezwaar gemaakt bij het Uwv.

5.3. De Raad overweegt voorts dat, anders dan appellante veronderstelt, vernietiging van het besluit op bezwaar van 11 mei 2006 en herroeping van de premienota’s van 19 augustus 2005 niet tot gevolg zou hebben dat de premienota’s van juni 2004 herleven. Dit betoog van appellante treft dan ook geen doel.

5.4. In hetgeen appellante overigens in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor een ander oordeel over de aan de orde zijnde schatting van de premielonen over 2003 en 2004 dan waartoe de rechtbank is gekomen.

5.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep;

Recht doende:

Bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker als voorzitter en N.J. van Vulpen-Grootjans en B.J. van der Net als leden, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2009.

(get.) R.C. Schoemaker.

(get.) W. Altenaar.

RB