Centrale Raad van Beroep, 23-09-2009, BJ8470, 08-5440 WIA
Centrale Raad van Beroep, 23-09-2009, BJ8470, 08-5440 WIA
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 23 september 2009
- Datum publicatie
- 24 september 2009
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BJ8470
- Zaaknummer
- 08-5440 WIA
Inhoudsindicatie
Besluitkarakter re-integratievisie. Toegespitst op de voorliggende re-integratievisie is de Raad van oordeel dat hetgeen daarin onder het kopje “Rechten en plichten” is vermeld geen uitwerking c.q. concretisering inhoudt van de uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van betrokkene. Wat de in de re-integratievisie vermelde afspraken betreft onderschrijft de Raad voorts het oordeel van de rechtbank dat de afspraak om mee te werken aan re-integratie evenmin als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden bestempeld. De mededeling dat betrokkene wordt aangemeld bij re-integratiebureau Transferpunt Werk kan evenmin worden geacht te zijn gericht op het in leven roepen van enig zelfstandig rechtsgevolg. Van belang daarbij is dat uit de re-integratievisie ook in het geheel niet blijkt van enig concreet met betrokkene afgesproken traject.
Ten aanzien van de afgesproken sollicitatieverplichting is de Raad evenwel van oordeel dat in zoverre sprake is van een uitwerking van de uit de wet voortvloeiende rechten en/of verplichtingen van betrokkene. De verplichting om (minimaal) een keer per week te solliciteren is een concretisering van de in artikel 30, aanhef en onder b, van de Wet WIA neergelegde verplichting en, zo wordt ten overvloede overwogen, wijkt tevens wat betreft frequentie af van de uit artikel 3, tweede lid, van de Regeling voortvloeiende verplichting om ten minste viermaal per maand een concrete sollicitatieactiviteit te verrichten. De re-integratievisie is naar het oordeel van de Raad in zoverre in elk geval op rechtsgevolg gericht.
Uitspraak
08/5440 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 31 juli 2008, 08/866 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 23 september 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met een andere zaak tussen partijen onder nummer 08/4395, plaatsgevonden op 4 maart 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van Onzen. Betrokkene is in persoon verschenen.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In beide zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Voor een overzicht van de relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak (LJN BD9062). Hier volstaat de Raad met het volgende.
2.2. Aan betrokkene is met ingang van 4 september 2006 op grond van de Wet WIA een WGA-uitkering toegekend.
2.3. Bij brief van 12 september 2007 heeft appellant betrokkene mededeling gedaan van de ten behoeve van haar opgestelde re-integratievisie van diezelfde datum.
2.4. Het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 6 februari 2008, hierna: het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en, met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zelf in de zaak voorzien door het bezwaar van betrokkene niet-ontvankelijk te verklaren en te bepalen dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank heeft appellant tevens veroordeeld tot vergoeding van het door betrokkene betaalde griffierecht. De rechtbank heeft hiertoe, op basis van een analyse van de onderhavige re-integratievisie, overwogen dat de ten behoeve van betrokkene vastgestelde re-integratievisie niet is aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald dat een re-integratievisie, alsmede een bijstelling daarvan, als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb dient te worden aangemerkt. De re-integratievisie behelst, naar appellant heeft gesteld, een op de individuele betrokkene gerichte, partijen bindende, concretisering van de wettelijke rechten en verplichtingen in het kader van de re-integratie. Als de in de re-integratievisie opgenomen afspraken niet worden nageleefd, kan dit voor appellant reden zijn om aan een betrokkene bij wijze van sanctie een maatregel op te leggen. Ook de wetgever heeft blijkens de wetsgeschiedenis voor ogen gestaan dat de re-integratievisie is gericht op rechtsgevolg, zodat daartegen bezwaar en beroep openstaat. Aan het voorgaande doet volgens appellant niet af dat de ene re-integratievisie meer specifieke afspraken bevat dan de andere. Uit oogpunt van rechtsbescherming acht appellant het gewenst dat een re-integratievisie steeds, ook als de betrokken re-integratievisie geen concretisering van wettelijke rechten en verplichtingen bevat, aan te merken als een appellabel besluit. Appellant ziet in zoverre een parallel met de uitspraak van de Raad van 12 februari 2001, LJN AB1542 (RSV 2001/82), waarin de Raad, aldus appellant, voor een helder en eenvoudig toe te passen invulling van het belanghebbende-begrip heeft gekozen door aan te nemen dat een actuele werkgever steeds een voldoende actueel en concreet belang heeft bij een WAO-besluit van één van zijn werknemers. Teneinde juridische discussies te voorkomen is ook daar gekozen voor een eenduidig, werkbaar standpunt voor alle gevallen. Appellant heeft tot slot uiteengezet dat en waarom het oordeel van de rechtbank dat de onderhavige re-integratievisie niet is gericht op rechtsgevolg feitelijk onjuist is.
5. De Raad oordeelt als volgt.
5.1.1. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van de Wet WIA stelt het Uwv, nadat het recht op een WGA-uitkering is vastgesteld, in samenspraak met de verzekerde een re-integratievisie vast waarin verplichtingen en rechten van de verzekerde zijn vermeld.
5.1.2. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Wet WIA is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht in voldoende mate te trachten mogelijkheden tot het verrichten van passende arbeid te behouden of te verkrijgen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder e, van dit artikel is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering ter naleving van de plicht, bedoeld in het eerste lid, in elk geval verplicht te voldoen aan verplichtingen die zijn opgenomen in de re-integratievisie en het re-integratieplan.
5.1.3. Ingevolge artikel 30, aanhef en onder b, van de Wet WIA is de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering verplicht in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen.
5.1.4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regeling beleidsregels arbeidsinschakeling gedeeltelijk arbeidsgeschikten van 20 december 2005 (Stcrt. 2005, 252; hierna: de Regeling) wordt in de re-integratievisie vermeld welke activiteiten de verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering ten minste moet verrichten om te voldoen aan de verplichting in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de verzekerde die beschikt over arbeidsmogelijkheden die op de arbeidsmarkt direct benutbaar zijn, verplicht ten minste tweemaal per maand een vacaturebank te raadplegen en ten minste viermaal per maand een concrete sollicitatieactiviteit te verrichten. Afhankelijk van de functionele mogelijkheden van de verzekerde en van diens positie op de arbeidsmarkt kunnen deze aantallen ook hoger of lager worden gesteld.
5.1.5. Ingevolge artikel 88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet WIA weigert het UWV een uitkering op grond van de Wet WIA geheel of gedeeltelijk, blijvend of tijdelijk, indien de verzekerde verplichtingen, bedoeld in - onder meer - artikel 29 of 30, niet of niet behoorlijk is nagekomen.
5.2. De Raad stelt voorop - in dit verband zij verwezen naar zijn uitspraak van 10 december 2008, LJN BG8911 (AB 2009, 43 en ) - dat een re-integratievisie als de onderhavige een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb in zoverre deze is gericht op een zelfstandig rechtsgevolg. Daarvan kan sprake zijn als uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen in de re-integratievisie zodanig worden uitgewerkt dat kan worden gesteld dat met re-integratievisie is beoogd een zelfstandig rechtsgevolg te doen ontstaan.
5.3. Toegespitst op de voorliggende re-integratievisie is de Raad, evenals de rechtbank, van oordeel dat hetgeen daarin onder het kopje “Rechten en plichten” is vermeld geen uitwerking c.q. concretisering inhoudt van de uit de wet voortvloeiende rechten en verplichtingen van betrokkene. De rechtbank is in zoverre tot een juist oordeel gekomen.
5.4.1. Wat de in de re-integratievisie vermelde afspraken betreft onderschrijft de Raad voorts het oordeel van de rechtbank dat de afspraak om mee te werken aan re-integratie evenmin als een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit kan worden bestempeld; de Raad onderschrijft de in de aangevallen uitspraak gegeven overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt daaraan nog toe dat de in de re-integratievisie vervatte mededeling dat betrokkene wordt aangemeld bij re-integratiebureau Transferpunt Werk evenmin kan worden geacht te zijn gericht op het in leven roepen van enig zelfstandig rechtsgevolg. Van belang daarbij is dat uit de re-integratievisie ook in het geheel niet blijkt van enig concreet met betrokkene afgesproken traject.
5.4.2. Ten aanzien van de afgesproken sollicitatieverplichting is de Raad evenwel, anders dan de rechtbank, van oordeel dat in zoverre sprake is van een uitwerking van de uit de wet voortvloeiende rechten en/of verplichtingen van betrokkene. De verplichting om (minimaal) een keer per week te solliciteren is een concretisering van de in artikel 30, aanhef en onder b, van de Wet WIA neergelegde verplichting en, zo wordt ten overvloede overwogen, wijkt tevens wat betreft frequentie af van de uit artikel 3, tweede lid, van de Regeling voortvloeiende verplichting om ten minste viermaal per maand een concrete sollicitatieactiviteit te verrichten. De re-integratievisie is naar het oordeel van de Raad in zoverre in elk geval op rechtsgevolg gericht, zodat de rechtbank ten onrechte tot de slotsom is gekomen dat de onderhavige re-integratievisie niet kan worden aangemerkt als een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb en dat betrokkene niet kan worden ontvangen in haar bezwaar. Het hoger beroep van appellant slaagt derhalve. De aangevallen uitspraak komt bijgevolg voor vernietiging in aanmerking.
5.5. De Raad heeft zich vervolgens beraden op de vraag of na vernietiging van de aangevallen uitspraak de zaak naar de rechtbank moet worden teruggewezen. In aanmerking nemend dat de zaak naar zijn oordeel geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, beantwoordt de Raad die vraag ontkennend.
5.6. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het bestreden besluit beoordelen in het licht van de daartegen voorgedragen beroepsgronden. De Raad overweegt dienaangaande als volgt.
5.7. Betrokkene betoogt in hoofdzaak dat zij op medische gronden niet in staat is arbeid te verrichten en dat re-integratie derhalve niet aan de orde is. Dit betoog ziet de Raad niet slagen, nu de Raad bij uitspraak van heden in de zaak tussen partijen met nummer 08/4395 als zijn oordeel te kennen heeft gegeven dat de door appellant ten aanzien van betrokkene aangenomen medische beperkingen als juist dienen te worden beschouwd, zodat de Raad zich in het kader van deze zaak niet achter de stelling van betrokkene kan scharen.
5.8. De Raad komt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt en dat het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond moet worden verklaard.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt als voorzitter en C.P.J. Goorden en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 september 2009.
(get.) H. Bolt.
(get.) M.A. van Amerongen.
TM