Centrale Raad van Beroep, 03-11-2009, BK3694, 09/4557 MAW-VV
Centrale Raad van Beroep, 03-11-2009, BK3694, 09/4557 MAW-VV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 3 november 2009
- Datum publicatie
- 19 november 2009
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2009:BK3694
- Zaaknummer
- 09/4557 MAW-VV
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht. Uit het in de Beroepswet en de Awb geregelde procesrecht in hoger beroep - zie artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met titel 8:2 van de Awb - komt naar voren dat het beslissen over het horen van getuigen in de hoofdzaak een aangelegenheid is die tot de competentie van de Raad behoort. De voorzieningenrechter merkt op dat de vraag of, zoals verzoeker heeft gesteld, de staatssecretaris in gebreke is gebleven bij het tijdig horen van mogelijk ontlastende getuigen en zo ja, tot welke gevolgtrekking zulks moet leiden, door de Raad ten volle kan worden beoordeeld bij de behandeling van de hoofdzaak. Verzoeker heeft geen andere gronden aangevoerd dan dat het getuigenverhoor door de staatssecretaris ontoereikend is geweest. Geen voorlopige voorziening.
Uitspraak
09/4557 MAW-VV
Centrale Raad van Beroep
Voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats], (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
verzoeker
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 9 juli 2009, 08/6907 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
verzoeker
en
de Staatssecretaris van Defensie (hierna: staatssecretaris)
Datum uitspraak: 3 november 2009
I. PROCESVERLOOP
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak en tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 oktober 2009. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door mr. P. Reitsma, advocaat te Nijkerk. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.C.H. Pot, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Verzoeker was met ingang van 2 januari 2006 aangesteld als marechaussee- beveiliger bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Marechaussee (hierna: KMar). Na de opleiding is hij van april 2006 tot april 2007 geplaatst bij de brigade [naam brigade]. Met ingang van 2 april 2007 is verzoeker geplaatst op de functie van medewerker Grenscontrole bij de brigade Grensbewaking van het district [naam district].
2.2. Naar aanleiding van een melding van het trekken van een pistool in de wachtruimte van [wachtobject 1] door verzoeker, heeft de staatssecretaris een onderzoek laten instellen door de Sectie Interne Onderzoeken van de Korpsstaf KMar.
2.3. Op basis van de tijdens dit onderzoek verkregen informatie heeft de staatssecretaris verzoeker bij besluit van 11 december 2007 (hierna: ontslagbesluit) met ingang van 1 januari 2008 ontslag verleend wegens wangedrag op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Militair Ambtenarenreglement (AMAR). Verzoeker wordt verweten dat hij in de periode van eind 2006 tot april 2007 gedurende zijn plaatsing bij de [brigade] veelvuldig in strijd met de instructies tijdens en na de diensten handelingen heeft uitgevoerd met een doorgeladen pistool. Aan het ontslagbesluit zijn de volgende, uit het proces-verbaal van de Sectie Interne Onderzoeken blijkende, incidenten ten grondslag gelegd:
- Twee getuigen ([G.] en [B.]) hebben verklaard dat verzoeker eind januari 2007 tijdens een wachtdienst op [wachtobject 1] [G.] zou hebben bedreigd met een pistool;
- Eén getuige ([B.]) heeft verklaard dat verzoeker tijdens een wachtdienst op het wachtobject de [wachtobject 2] in strijd met de ambtsinstructie zijn pistool heeft ontladen door tienmaal de slede naar achter te halen waardoor de patronen uit het wapen sprongen;
- Eén getuige ([D.]) heeft verklaard dat verzoeker in december 2006 tijdens een wachtdienst op [wachtobject 3] zijn pistool onnodig uit zijn holster heeft gehaald;
- Eén getuige ([G.]) heeft verklaard dat verzoeker haar een filmpje heeft laten zien op zijn mobiele telefoon, waarop is te zien dat een collega op het wachtobject [wachtobject 5] met een pistool loopt te zwaaien;
- Eén getuige ([v.d. L.]) heeft verklaard dat verzoeker tijdens een wachtdienst op [wachtobject 3] een pistool in zijn rug heeft geduwd en daarbij heeft gezegd dat hij door moest lopen;
- Eén getuige ([v.d. L.]) heeft verklaard dat verzoeker tijdens de aflossing van de wacht bij [wachtobject 4] een pistool op hem heeft gericht nadat hij in de bus was gestapt;
- Eén getuige ([v.d. L.]) heeft verklaard dat hij enkele keren heeft gezien dat verzoeker, vaak samen met zijn collega [S.], tijdens de aflossing van de wachtdienst aan is komen lopen met een getrokken pistool en als een soort cowboy het pistool om zijn vinger draaide.
Naast deze zeven incidenten zijn in het proces-verbaal nog drie andere incidenten vermeld, waarover getuigen [T.] en [v.d. L.] verklaringen hebben afgelegd.
2.4. Met betrekking tot het eerstgenoemde incident is verzoeker strafrechtelijk vervolgd. Bij uitspraak van 8 mei 2008 heeft de militaire politierechter te Arnhem verzoeker vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit dat hij op of omstreeks 25 januari 2007 op het wachtobject [wachtobject 1] een collega zou hebben bedreigd met een doorgeladen dienstwapen. De politierechter achtte het ten laste gelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen, mede gezien het feit dat getuige [B.] tijdens de strafrechtelijke zitting haar eerdere verklaring heeft gewijzigd en heeft verklaard dat zij het incident niet met eigen ogen heeft gezien, dat zij met de rug naar de gebeurtenissen toe zat en dat zij wel passief en hoorbaar iets van de gebeurtenissen heeft meegekregen.
2.5. Bij besluit van 9 september 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van verzoeker tegen het ontslagbesluit ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van verzoeker tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding de inhoud van de processen-verbaal niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank bieden de gedingstukken voldoende inzicht met betrekking tot hetgeen verzoeker wordt tegengeworpen. Dat voor het merendeel van de gedragingen slechts één verklaring aanwezig is maakt dit niet anders. Volgens de rechtbank is niet gebleken dat de in de processen-verbaal neergelegde verklaringen door de verschillende collega’s zijn afgelegd uit rancune. Voorts zag de rechtbank geen aanleiding [G.], [D.], [v.d. L.] en [T.] op te roepen als getuige, zoals door verzoeker was verzocht, nu deze getuigen naar het oordeel van de rechtbank niet aan de oordeelsvorming kunnen bijdragen.
4. Het verzoek van verzoeker strekt ertoe dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt geschorst, dat verzoeker zijn werkzaamheden bij de KMar mag hervatten en dat de staatssecretaris wordt opgedragen op korte termijn nader onderzoek te doen, onder meer bestaande uit het horen van getuigen zoals aangedragen in de procedure bij de rechtbank, en andere getuigen die bij de vermeende voorvallen aanwezig zijn geweest, zulks in het bijzijn van verzoeker en/of diens raadsman. Volgens verzoeker is het onderzoek van de staatssecretaris onvoldoende geweest. Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening omdat het eventueel horen van de getuigen over een tweetal jaren op meer problemen zal stuiten dan thans het geval is.
5. De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
5.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2. De voorzieningenrechter overweegt dat de gevraagde voorziening er in wezen toe strekt, aan de voorzieningenrechter de uitspraak te ontlokken - zij het langs de weg van een opdracht aan de staatssecretaris om nader getuigen te horen - dat het horen van bepaalde getuigen zal kunnen bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak. Uit het in de Beroepswet en de Awb geregelde procesrecht in hoger beroep - zie artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met titel 8:2 van de Awb - komt echter naar voren dat het beslissen over het horen van getuigen in de hoofdzaak een aangelegenheid is die tot de competentie van de Raad behoort. Daarvan uitgaande en in aanmerking genomen voorts de aard en de strekking van de in artikel 8:81 van de Awb geregelde procedure, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het zijn taak te buiten gaat om te bepalen dat bepaalde getuigen met het oog op de beoordeling van de hoofdzaak nader dienen te worden gehoord.
De omstandigheid dat, zoals verzoeker heeft betoogd, het onderzoek van de staatssecretaris ontoereikend is geweest en het eventueel horen van getuigen over een tweetal jaren op meer problemen zal stuiten dan thans het geval is, maakt daarbij naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen verschil. De voorzieningenrechter merkt daarbij nog op dat de vraag of, zoals verzoeker heeft gesteld, de staatssecretaris in gebreke is gebleven bij het tijdig horen van mogelijk ontlastende getuigen en zo ja, tot welke gevolgtrekking zulks moet leiden, door de Raad ten volle kan worden beoordeeld bij de behandeling van de hoofdzaak.
5.3. Voor zover het verzoek van verzoeker er toe strekt te bepalen dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt geschorst en dat verzoeker zijn werkzaamheden bij de KMar mag hervatten, stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker hiervoor geen andere gronden heeft aangevoerd dan zijn hierboven besproken stelling dat het getuigenverhoor door de staatssecretaris ontoereikend is geweest.
6. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
7. De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 november 2009.
(get.) K.J. Kraan
(get.) K. Moaddine
RH