Home

Centrale Raad van Beroep, 10-09-2010, BN6710, 09-2197 WAJONG

Centrale Raad van Beroep, 10-09-2010, BN6710, 09-2197 WAJONG

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
10 september 2010
Datum publicatie
14 september 2010
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2010:BN6710
Zaaknummer
09-2197 WAJONG

Inhoudsindicatie

Weigering WAJONG-uitkering. Onduidelijk of aanvraag is aangemerkt als verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit. Er is geen sprake van een deugdelijke, in de zin van een eenduidige, motivering zodat niet is voldaan aan de eis die artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb aan een besluit stelt. Vernietiging besluit.

Uitspraak

09/2197 WAJONG

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 maart 2009, 08/2441(hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 10 september 2010

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2010. Voor appellante is haar raadsvrouw verschenen. Het Uwv heeft zich, zoals tevoren bericht, niet laten vertegenwoordigen.

II. OVERWEGINGEN

1. Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het Uwv van 15 mei 2008 ter uitvoering van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), zoals die luidde tot 1 januari 2010. Met dat besluit heeft het Uwv zijn besluit gehandhaafd van 7 januari 2008, waarbij is vastgesteld dat appellante niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering omdat zij eerst na het bereiken van de leeftijd van 17 jaar in Nederland is komen wonen en op grond van het bepaalde in artikel 5, aanhef en onder a, van de Wajong niet als jonggehandicapte kan worden aangemerkt.

2.1. Nadat appellante tegen het besluit van 15 mei 2008 beroep had ingesteld, heeft het Uwv met een op 10 februari 2009 aan de rechtbank gezonden brief zijn standpunt nader uiteengezet. Hij heeft gesteld dat de aanvraag van appellante, die

17 jaar oud werd [in] 1989, moet worden beoordeeld volgens de bepalingen van de Algemene arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Appellante heeft in 1996 een AAW-uitkering aangevraagd die haar met een besluit van

6 oktober 1999 is geweigerd. Bij dat besluit is uitgegaan van 1 januari 1992 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag. Voor het geval de aanvraag van appellante om haar een Wajong-uitkering toe te kennen moet worden gezien als een verzoek om terug te komen van het besluit van 6 oktober 1999, is het Uwv van mening dat van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden geen sprake is.

2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 15 mei 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, ervan uitgaande dat appellante met haar Wajong-aanvraag niet heeft verzocht om terug te komen van het AAW-besluit van 6 oktober 1999, overwogen dat wel vaststaat dat 1 januari 1992 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag heeft te gelden en dat appellante niet voldoet aan de inkomenseis van de AAW, zodat zij ook niet in aanmerking kan komen voor een Wajong-uitkering.

3.1. Appellante heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het Uwv met de brief van 10 februari 2009 zijn standpunt zodanig heeft gewijzigd dat de rechtbank het besluit van 15 mei 2008 had moeten vernietigen en het Uwv had moeten opdragen opnieuw te beslissen op haar bezwaar. Met het besluit van 6 oktober 1999 is vastgesteld dat appellante niet aan de inkomenseis van de AAW voldoet. Omdat appellante op haar 17e verjaardag al (volledig) arbeidsongeschiktheid was en dus jeugdgehandicapte is in de zin van de AAW, kan haar de inkomenseis niet worden tegengeworpen.

3.2. Ter zitting van de Raad heeft appellante laten blijken zich ervan bewust te zijn dat het feit dat appellante geen ingezetene was bij het bereiken van de leeftijd van 17 jaar ertoe kan leiden dat het Uwv gebruik maakt van de hem in artikel 10, aanhef en onder a, van de Wajong gegeven bevoegdheid, welke bevoegdheid ook was neergelegd in de AAW en in beleidsregels van het Uwv nader is uitgewerkt, om de arbeidsongeschiktheid buiten beschouwing te laten. Appellante meent dat er gronden zijn die zich tegen gebruikmaking van die bevoegdheid verzetten.

3.3. Het Uwv heeft zich neergelegd bij het oordeel van de rechtbank.

4. De Raad overweegt het volgende.

4.1. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank ten onrechte tot uitgangspunt genomen dat in de door haar aangenomen situatie dat van een verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 6 oktober 1999 geen sprake is, vaststaat dat de arbeidsongeschiktheid van appellante is ingetreden op 1 januari 1992. Appellante heeft immers gesteld dat zij al voor haar 17e verjaardag volledig arbeidsongeschikt was. Reeds om deze reden kan de aangevallen uitspraak niet in stand blijven.

4.2. Het is de Raad niet duidelijk geworden of het Uwv met zijn brief van 10 februari 2009 het in het besluit van 15 mei 2008 neergelegde standpunt heeft gehandhaafd dat het niet zijn van ingezetene op haar 17e verjaardag aan toekenning aan appellante van de gevraagde Wajong-uitkering in de weg staat. Dat betekent dat ook onduidelijk is of de aanvraag van appellante van 26 november 2007 door het Uwv wordt beschouwd als een hernieuwde aanvraag als bedoeld in artikel

4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarop met verwijzing naar het besluit van 6 oktober 1999, waarbij de AAW-aanvraag van appellante is afgewezen, kan worden beslist als geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden zijn vermeld.

4.3. De Raad kan niet anders concluderen dan dat geen beslissing op bezwaar voorligt die berust op een deugdelijke, in de zin van een eenduidige, motivering zodat niet is voldaan aan de eis die artikel 7:12, eerste lid, eerste volzin, van de Awb aan een besluit stelt.

4.4. In de besluitvorming heeft het Uwv tot nu toe artikel 21 van de AAW en artikel 10 van de Wajong buiten beeld gelaten. Waar appellante uitdrukkelijk verlangt dat de Raad het Uwv opdraagt een nieuw besluit op bezwaar te nemen, ziet de Raad geen mogelijkheid om het geschil thans finaal te beslechten.

4.5. De voorgaande overwegingen leiden ertoe dat het hoger beroep slaagt. De Raad zal de aangevallen uitspraak en het besluit van 15 mei 2008 vernietigen. Het Uwv zal met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen opnieuw moeten beslissen op het bezwaar van appellante.

5. De Raad veroordeelt het Uwv in de gedingkosten wegens de aan appellante verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 644,- in beroep en € 644,- in hoger beroep. Van andere kosten is de Raad niet gebleken.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Vernietigt de aangevallen uitspraak;

Verklaart het beroep tegen het besluit van 15 mei 2008 gegrond en vernietigt dat besluit;

Bepaalt dat het Uwv opnieuw beslist op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 7 januari 2008;

Veroordeelt het Uwv in de kosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.288,-;

Bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 149,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van den Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 september 2010.

(get.) R.C. Stam.

(get.) T.J. van den Torn.

EK