Centrale Raad van Beroep, 30-09-2010, BO0108, 09-5867 AKW
Centrale Raad van Beroep, 30-09-2010, BO0108, 09-5867 AKW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 30 september 2010
- Datum publicatie
- 14 oktober 2010
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2010:BO0108
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2011:BQ7652, (Gedeeltelijke) vernietiging met terugwijzen
- Zaaknummer
- 09-5867 AKW
Inhoudsindicatie
Weigering kinderbijslag terecht. Geen ondersteuning voor de stelling van appellant dat het middelpunt van zijn maatschappelijk leven in Nederland is blijven liggen en dat hij dientengevolge heeft voldaan aan de voorwaarden om verzekerd te zijn voor de AKW.
Uitspraak
09/5867 AKW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 24 september 2009, 08/1387 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 30 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2010. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Verbeek, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
1.1.Appellant is in 1970 naar Nederland gekomen en ontvangt sedert 1980
een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO). Appellant is weduwnaar geworden en is in Marokko opnieuw getrouwd uit welk huwelijk vier kinderen zijn geboren. Deze kinderen wonen bij hun moeder in Marokko en appellant ontvangt voor hen kinderbijslag. Bij besluit van 2 oktober 2007 heeft de Svb appellant meegedeeld dat hij met ingang van het eerste kwartaal van 2007 geen recht heeft op kinderbijslag, omdat hij niet meer beschouwd kan worden als woonachtig in Nederland. Het tegen dit besluit ingestelde bezwaar heeft de Svb bij besluit van 29 april 2008 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen dat besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep is in geschil het antwoord op de vraag of de Svb zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant met ingang van het eerste kwartaal van 2007 geen recht heeft op kinderbijslag, omdat hij niet verzekerd is voor de AKW.
3.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AKW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van de wet degene die:
a) ingezetene is;
b) geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte
arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Niet in geschil is dat appellant met ingang van het eerste kwartaal van 2007 niet ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting was onderworpen.
4.2. Ingevolge artikel 2 van de AKW is ingezetene degene die in Nederland woont. De vraag, waar een persoon woont, wordt voor de toepassing van de AKW, ingevolge artikel 3, eerste lid, van die wet naar de omstandigheden beantwoord. Naar vaste rechtspraak van de Raad is daarbij in het bijzonder van belang in welke mate er sprake is van een sociale, economische en juridische binding van de betrokken persoon met Nederland. Aangenomen moet worden dat op het moment waarop gezien deze criteria het middelpunt van het maatschappelijk leven geacht kan worden in Nederland te zijn gelegen, de betrokken persoon woonplaats in Nederland heeft.
4.3. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat op de in geding zijnde peildata niet staande kan worden gehouden dat de binding met Nederland dusdanig was dat appellant als ingezetene kan worden beschouwd. Hij overweegt daartoe als volgt.
4.4. Tussen partijen is niet in geding de juridische binding aangezien appellant, die de Marokkaanse nationaliteit bezit, over een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd beschikt.
4.5. Voor zijn inkomen is appellant niet gebonden aan een verblijf in Nederland. Weliswaar is appellant in het genot van een uitkering ingevolge de WAO, waarmee hij met toestemming van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen voor langere periodes in Marokko mag verblijven, maar dat levert hem geen economische binding op met Nederland. Met betrekking tot de huurwoning van appellant in Nederland merkt de Raad op dat deze woning tot medio 2007 mede in gebruik is geweest bij een andere bewoner aan wie ook de nota 2007 waterschapsbelasting is gericht. Daarnaast laat de aanslag ingevolge de Wet onroerend zaakbelasting voor 2007 een meerpersoonsgrondslag zien en stond er vanaf medio 2007 een ander persoon op het adres van appellant bij de Gemeentelijke Basisadministratie ingeschreven. De Raad is gelet op het voorgaande van oordeel dat de economische binding met Nederland onvoldoende sterk is.
4.6. Gelet op de stempels in het paspoort van appellant heeft hij sedert medio 2004 veelvuldig voor aanzienlijke periodes bij zijn echtgenote en kinderen in Marokko verbleven. Dit verblijf werd afgewisseld met verblijven van korte duur in Nederland. Op grond hiervan moet ervan worden uitgegaan dat sedert 2004 de sociale binding met Nederland geleidelijk is afgenomen en dat de sociale binding met Marokko sterker is geworden. Uit de omstandigheid dat appellant in verband met zijn ziekte beter verzorgd kan worden in Marokko dan in Nederland blijkt dat zijn sociale binding met Marokko groter is dan zijn sociale binding met Nederland.
4.7. Gelet op het totaalbeeld van de ter zake doende factoren ziet de Raad geen ondersteuning voor de stelling van appellant dat het middelpunt van zijn maatschappelijk leven in Nederland is blijven liggen en dat hij dientengevolge heeft voldaan aan de voorwaarden om verzekerd te zijn voor de AKW.
4.8. Met betrekking tot de opmerking van appellant in hoger beroep dat zijn dossier ter afdoening naar de vestiging van de Svb te Leiden doorgezonden had moeten worden, verwijst de Raad naar hetgeen is opgemerkt in het verweerschrift. Daaruit blijkt - kort gezegd - dat appellant tot de peildatum van het eerste kwartaal van 2007 werd geacht in [woonplaats] te wonen, zodat de vestiging Zaanstad bevoegd was.
4.9. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Schoemaker, in tegenwoordigheid van
R.L.G. als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2010.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) R.L.G. Boot.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH 's-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip ingezetene.
IJ