Home

Centrale Raad van Beroep, 15-04-2011, BQ1755, 10-4854 WIA

Centrale Raad van Beroep, 15-04-2011, BQ1755, 10-4854 WIA

Inhoudsindicatie

Recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Niet gebleken dat appellante gedurende de looptijd van het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering gevolgen heeft ondervonden als gevolg van (eventueel resterende) re-integratieverplichtingen, hetgeen appellante ter zitting heeft bevestigd. Het resultaat dat appellante in deze procedure nastreeft, ook indien dat tot het gevolg zou hebben dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid wordt gesteld op 80% of meer, kan geen feitelijke betekenis voor haar hebben. Dit brengt met zich mee dat het hoger beroep van appellante vanwege het komen te ontvallen van het procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Uitspraak

10/4854 WIA

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

U I T S P R A A K

op het hoger beroep van:

[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 juli 2010, 09/3074 (hierna: aangevallen uitspraak),

in het geding tussen:

appellante

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).

Datum uitspraak: 15 april 2011

I. PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. R.M.T. van Diepen, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2011. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Diepen en [N.]. Het Uwv was vertegenwoordigd door A. Anandbahadoer.

II. OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is op 27 november 2006 uitgevallen voor haar werk als beleidsmedewerker vanwege diverse klachten. In augustus 2008 heeft zij een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.

1.2. Na vaststelling van de beperkingen bij het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is bij het arbeidskundig onderzoek het verlies aan loonwaarde berekend op 65,24%, hetgeen leidt tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 80%.

In overeenstemming hiermee heeft het Uwv bij besluit van 11 december 2008 aan appellante meegedeeld dat zij per 24 november 2008 (tot 24 maart 2010) recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering, die de eerste twee maanden wordt uitbetaald naar 75% van het zogenoemde WIA-maandloon en daaropvolgend naar 70% van het

WIA-maandloon.

1.3. Bij besluit van 29 mei 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 11 december 2008, onder verwijzing naar de rapportages van bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst van 5 mei 2009 en bezwaararbeidsdeskundige C.J.T. Neefjes van 19 mei 2009, ongegrond verklaard.

De bezwaararbeidsdeskundige heeft de functie sociaal wetenschappelijk onderzoeker laten vervallen en heeft op basis van de drie resterende functies het verlies aan loonwaarde vastgesteld op 69,90%, hetgeen leidt tot een ongewijzigde indeling in arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 80%.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - kort gezegd - de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven en de motivering van de medische geschiktheid van de resterende functies door Neefjes als voldoende geoordeeld.

3. Appellante kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het medische onderzoek op een juiste en voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.

Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een brief van reumatoloog dr. D. van Schaardenburg van 20 april 2010 overgelegd.

4.1. De Raad overweegt het volgende.

4.2. Appellante heeft per 24 november 2008 recht op een loongerelateerde WGA-uitkering. Arbeidsdeskundige H. Drenth heeft in zijn rapportage van 10 december 2008 ten aanzien van de re-integratieverplichtingen vastgesteld dat appellante vanwege haar behandeling geen sollicitatieverplichtingen heeft voor de duur van een jaar. Bezwaarverzekeringsarts Van Hulst heeft in zijn rapportage van 24 februari 2011 aangegeven dat appellante in verband met de vaststelling van de hoogte van de per 25 maart 2010 van toepassing zijnde vervolguitkering, beroep heeft ingesteld bij de rechtbank Amsterdam (geregistreerd onder nummer 10/2151). Ter zitting is van de zijde van appellante desgevraagd aangegeven dat deze procedure niet was afgerond.

4.3. De Raad ziet zich, gelet op de omstandigheden, neergelegd in 4.2, geplaatst voor de vraag of appellante, nu het bestreden besluit de toekenning van een loongerelateerde WGA-uitkering behelst, voldoende procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zoals neergelegd in de uitspraak van 29 januari 2008, LJN BC3264, en de uitspraak van 24 november 2010, LJN BO4946) is daarvoor bepalend of het resultaat dat de indiener van een bezwaar of beroepschrift nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.

4.4. Ter zitting heeft appellante te kennen gegeven dat zij het niet eens is met de vaststelling van haar belastbaarheid in de FML en dat haar beperkingen moeten leiden tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 80 tot 100%. Zij heeft desgevraagd aangegeven dat zij geen aanspraak wil maken op een IVA-uitkering, maar op een loongerelateerde WGA-uitkering met indeling in de klasse 80 tot 100%.

4.5. De Raad overweegt dat het in de situatie van appellante voor de hoogte van haar uitkering niet uitmaakt wat de mate van arbeidsongeschiktheid is, zolang deze ten minste 35% bedraagt. De in geding zijnde loongerelateerde WGA-uitkering is per 25 maart 2010 geëindigd. In verband met het vaststellen van de hoogte van de vervolguitkering heeft het Uwv een nieuw medisch en arbeidskundig onderzoek verricht. Over de besluitvorming daarvan is een procedure bij de rechtbank aanhangig waarin zij gronden kan inbrengen tegen dat onderzoek. Daarnaast stelt de Raad vast dat niet is gebleken dat appellante gedurende de looptijd van het recht op de loongerelateerde WGA-uitkering gevolgen heeft ondervonden als gevolg van (eventueel resterende) re-integratieverplichtingen, hetgeen appellante ter zitting heeft bevestigd.

4.6. De Raad is, gelet op hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.5, van oordeel dat het resultaat dat appellante in deze procedure nastreeft, ook indien dat tot het gevolg zou hebben dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid wordt gesteld op 80% of meer, geen feitelijke betekenis voor haar kan hebben. Dit brengt met zich mee dat het hoger beroep van appellante vanwege het komen te ontvallen van het procesbelang niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

III. BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep,

Recht doende:

Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door C.W.J. Schoor als voorzitter en J.P.M. Zeijen en N.J.E.G. Cremers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.

De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 april 2011.

(get.) C.W.J. Schoor.

(get.) D.E.P.M. Bary.

GdJ