Centrale Raad van Beroep, 25-01-2012, BV1994, 09-5310 WWB
Centrale Raad van Beroep, 25-01-2012, BV1994, 09-5310 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 25 januari 2012
- Datum publicatie
- 27 januari 2012
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2012:BV1994
- Zaaknummer
- 09-5310 WWB
Inhoudsindicatie
Herziening en terugvordering bijstandsuitkering. Verzwegen inkomsten in de vorm van giften.
Uitspraak
09/5310 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 13 augustus 2009, 09/537 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere (hierna: College)
Datum uitspraak: 25 januari 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.G. Wattilete, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op 14 december 2011, waar partijen, met bericht van verhindering, niet zijn verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt sinds 1 augustus 1996 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Bij besluit van 6 november 2008 heeft het College de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 maart 2007 wegens verzwegen inkomsten in de vorm van giften herzien en de gemaakte kosten van bijstand over die periode tot een bedrag van € 9.408,20 van haar teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 2 maart 2009 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 6 november 2008 gegrond verklaard in zoverre dat de herziening wordt beperkt tot de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 en het terug te vorderen bedrag is bepaald op € 509,45 bruto.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 2 maart 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat het onduidelijk is op grond waarvan het College slechts een bedrag van € 800,-- heeft aangemerkt als gift bestemd voor familie in Indonesië. Dat bedrag was aanzienlijk hoger.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de WWB worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover een betrokkene beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de WWB worden giften niet tot de middelen gerekend voor zover deze naar het oordeel van het College uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
4.2. Het College voert het beleid, neergelegd in gemeentelijke richtlijn B 024 (B4.1.3.14), dat giften en vergoedingen die bestemd zijn voor het algemene levensonderhoud als middelen in aanmerking worden genomen als de hoogte van die giften uit oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord is. De hoogte van een gift is verantwoord als deze op jaarbasis beneden de voor die persoon geldende bijstandsnorm per maand blijft. De voor appellante toepasselijke bijstandsnorm per 1 januari 2006 bedraagt € 840,84 netto inclusief vakantiegeld per maand.
4.3. In de periode van 1 januari 2006 tot 31 december 2006 hebben de dochters van appellante in totaal een bedrag van € 1.965,-- op haar bankrekening gestort. Het College heeft aan het besluit op bezwaar ten grondslag gelegd dat de stortingen tot een bedrag van € 800,-- niet als gift of inkomsten kunnen worden aangemerkt, omdat een storting van 23 januari 2006 van € 400,-- alsnog is toegerekend aan het jaar 2005 en stortingen tot een bedrag van € 400,-- waren bestemd voor de oma in Indonesië. Rekening houdend met de toepasselijke bijstandsnorm heeft het College over het jaar 2006 een bedrag aan giften van in totaal € 324,16 (€1.165,-- minus € 840,84) uit oogpunt van bijstandsverlening niet verantwoord geacht.
4.5. Appellante heeft aangevoerd dat meer dan € 800,-- had moeten aangemerkt als bestemd voor familie in Indonesië. De Raad stelt vast dat dochter [dochter 1 van appellante] blijkens haar verklaring van 23 januari 2009 over een bedrag van in totaal € 300,-- (€ 200,-- op 21 april 2006 en € 100,-- op 26 juli 2006) heeft verklaard dat deze stortingen met de omschrijving “volgens afspraak” betrekking hadden op giften ten behoeve van oma in Indonesië. Zij heeft uitdrukkelijk verklaard dat de overige stortingen giften waren aan haar moeder om af en toe wat leuks te kopen, omdat zij met haar bijstandsuitkering hier niet aan toe kwam. Dochter [dochter 2 van appellante] heeft verklaard dat zij twee keer, in maart en november 2006, een bedrag van € 50,-- heeft gestort op de rekening van haar moeder met de opdracht dit bedrag door te storten naar haar vader en oma in Indonesië. De overige bedragen waren bedoeld voor haar moeder. Gelet op deze verklaringen kan de Raad appellante niet volgen in haar stelling dat een groter bedrag had moeten worden aangemerkt als gift bestemd voor familie in Indonesië dan het College tot uitgangspunt heeft genomen. De Raad acht hiertoe mede van belang dat appellante haar stelling niet heeft onderbouwd.
4.6. Het voorgaande brengt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2012.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) P.J.M. Crombach.
HD