Centrale Raad van Beroep, 27-03-2012, BW1759, 11-4103 WWB
Centrale Raad van Beroep, 27-03-2012, BW1759, 11-4103 WWB
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 27 maart 2012
- Datum publicatie
- 12 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2012:BW1759
- Zaaknummer
- 11-4103 WWB
Inhoudsindicatie
Bezwaren zijn ten onrechte door het college niet-ontvankelijk verklaard. Anders dan in de brieven van 5 november 2010 heeft het college in het faxbericht van 3 december 2010 niet opgenomen dat, indien de gronden niet binnen de gestelde termijn worden ingediend, de bezwaren niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard. Het college heeft onzorgvuldig gehandeld.
Uitspraak
11/4103 WWB
11/4104 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (appellante),
tegen de uitspraken van de rechtbank Maastricht van 30 mei 2011, 11/198 en 11/199 (aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellante
en
het college van burgemeester en wethouders van Maastricht (college)
Datum uitspraak: 27 maart 2012
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.M. Bongaarts, advocaat, hoger beroepen ingesteld.
Het college heeft verweerschriften ingediend.
De onderzoeken ter zitting hebben plaatsgevonden op 3 januari 2012. Namens appellante is mr. Bongaarts verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door H. Pluijmaeckers.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in deze gedingen van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Namens appellante is bij brief van 2 november 2010 bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 26 oktober 2010 waarbij de aan appellante toegekende uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand met ingang van 1 februari 2008 is ingetrokken. Bij brief van eveneens 2 november 2010 is namens appellante bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 28 oktober 2010 waarbij de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 februari 2008 tot en met 31 augustus 2010 tot een bedrag van € 44.480,32 van appellante worden teruggevorderd.
1.2. Bij brieven van 5 november 2010 heeft het college appellante in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 3 december 2010 de gronden van het bezwaar in te dienen. Daarbij is meegedeeld dat indien de gronden niet op de gestelde datum zijn ontvangen het bezwaarschrift op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
niet-ontvankelijk verklaard kan worden. Bij faxbericht van 3 december 2010 heeft het college appellante in de gelegenheid gesteld om uiterlijk op 17 december 2010 alsnog de gronden in te dienen.
1.3. Bij faxbericht van 20 december 2010 heeft mr. Bongaarts verzocht om uitstel voor het indienen van de gronden tot 21 december 2010. Als grond van bezwaar is namens appellante aangevoerd dat zij het niet eens is met de stelling dat zij een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd zodat de intrekking en terugvordering ten onterechte zijn opgelegd.
1.4. Bij twee afzonderlijke besluiten van 27 december 2010 heeft het college, met toepassing van artikel 6:6 van de Awb in verbinding met artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb, de afzonderlijke bezwaren niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van de gronden van het bezwaar.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gronden niet binnen de gestelde termijn zijn ingediend en voorts dat het college in redelijkheid tot niet-ontvankelijkheidverklaring heeft kunnen overgaan.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt, ambtshalve, tot de volgende beoordeling.
4.1. Anders dan in de brieven van 5 november 2010 heeft het college in het faxbericht van 3 december 2010 niet opgenomen dat, indien de gronden niet binnen de gestelde termijn worden ingediend, de bezwaren niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard.
4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (CRvB, 8 maart 2005, LJN AT3119) brengt de in het kader van de bezwaarschriftprocedure in acht te nemen zorgvuldigheid mee dat een bestuursorgaan dat de indiener van het bezwaarschrift een als fataal bedoelde termijn stelt om een gepleegd verzuim te herstellen, daarbij dient aan te geven dat bij het overschrijden van die termijn de kans bestaat dat dit niet-ontvankelijkverklaring tot gevolg zal hebben. Aan dit zorgvuldigheidsvereiste wordt niet voldaan, indien bij een eerdere voor het herstel van het verzuim gestelde termijn wel is gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring bij overschrijding daarvan, maar bij de laatste daarvoor gestelde termijn niet. De omstandigheden van het geval kunnen meebrengen dat indien niet is voldaan aan dit zorgvuldigheidsvereiste, daaraan toch niet de gevolgtrekking dient te worden verbonden dat het besluit tot niet ontvankelijkverklaring van het bezwaar in rechte geen stand kan houden. Daarbij dient te worden gedacht aan situaties waarin de mogelijkheid uitgesloten moet worden geacht dat, indien het bestuursorgaan er wel (nogmaals) uitdrukkelijk op zou hebben gewezen dat geen (verder) uitstel zou worden verleend en tevens (opnieuw) zou hebben gewezen op de mogelijke consequenties van niet-ontvankelijkverklaring, wel zorg zou zijn gedragen voor het tijdig herstellen van het verzuim. In het voorliggende geval doet een dergelijke situatie zich echter, mede gelet op de motivering die aan de verschillende verzoeken om uitstel ten grondslag is gelegd, niet voor.
4.3. Hetgeen in rechtsoverweging 4.2 is overwogen betekent dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld door in dit geval toepassing te geven aan artikel 6:6 van de Awb, zodat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. Nu de rechtbank dit niet heeft onderkend, dienen de aangevallen uitspraken te worden vernietigd. De bestreden besluiten komen voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De Raad kan in dit geval het geschil niet definitief beslechten door instandlating van de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit, of door zelf in de zaak te voorzien, noch door een bestuurlijke lus toe te passen, nu het debat van partijen in drie opeenvolgende procedures hoofdzakelijk gericht is geweest op de ontvankelijkheid van het bezwaar. De bespreking van de feiten die tot de intrekking en terugvordering aanleiding hebben gegeven, is tot nu toe volstrekt onderbelicht gebleven in de standpunten van partijen. Een en ander gaat het bestek te buiten van een herstel van een gebrek in de besluitvorming waarvoor de bestuurlijke lus op voet van artikel 8:51a en volgende, van de Awb in het leven is geroepen. Daarom zal het college, met inachtneming van deze uitspraak, worden opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van appellante tegen de besluiten van 26 oktober 2010 en 28 oktober 2010 binnen een termijn van acht weken. De Raad acht het daarbij aangewezen dat een nadere hoorzitting plaatsvindt.
5. Er bestaat aanleiding om het college te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 1.311,-- voor verleende rechtsbijstand in beroep (twee beroepschriften; in beide zaken verschijnen ter zitting in beroep) en op € 1.311,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep (twee hoger-beroepschriften; in beide zaken verschijnen ter zitting in hoger beroep).
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
- vernietigt de aangevallen uitspraken;
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de besluiten van 27 december 2010;
- bepaalt dat het college binnen acht weken na de dag van verzending van het afschrift
van deze uitspraak nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van deze
uitspraak;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.622,--;
- bepaalt dat het college aan appellante het betaalde griffierecht van in totaal € 306,--
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door O.L.H.W.I. Korte, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 maart 2012.
(get.) O.L.H.W.I. Korte.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD