Centrale Raad van Beroep, 19-04-2012, BW3667, 09-6245 WWB-W-PV
Centrale Raad van Beroep, 19-04-2012, BW3667, 09-6245 WWB-W-PV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 19 april 2012
- Datum publicatie
- 24 april 2012
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2012:BW3667
- Zaaknummer
- 09-6245 WWB-W-PV
Inhoudsindicatie
Wraking. Het verzoek om wraking van de wrakingskamer wordt buiten behandeling gelaten. Er is geen beletsel voor de wrakingskamer om zich over het verzoek om wraking van de behandelende rechters een oordeel te vormen. Het verzoek om wraking van de behandelend rechters wordt afgewezen. In de door verzoeker geschetste wijze van vraagstelling en zijn kritiek op het verloop van de zitting zijn geen aanwijzingen te vinden dat een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat de behandelende rechters niet in onpartijdigheid hun oordeel zullen vormen. Hetgeen verzoeker in algemene bewoordingen heeft aangevoerd met betrekking tot zijn bejegening levert geen feiten of omstandigheden op die aanleiding kunnen geven voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid van de behandelende rechters.
Uitspraak
09/6245 WWB-W-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedaan door
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
Datum uitspraak: 19 april 2012
Zitting hebben: mr. A. Beuker-Tilstra als voorzitter en mr. J. Brand en mr. M. Greebe als leden
griffier: R.L. Rijnen
Ter zitting is niemand verschenen.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep:
- laat het verzoek om wraking van 18 april 2012 buiten behandeling;
- wijst het verzoek om wraking van 30 maart 2012 af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Artikel 8:15 van de Awb bepaalt dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
2. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 oktober 2009, 08/4832, in het geding tussen verzoeker en het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college). Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 27 maart 2012.
3. Met een op 30 maart 2012 ingekomen faxbericht heeft verzoeker verzocht om wraking van mr. C. van Viegen, mr. R.H.M. Roelofs en prof. mr. H.D. Stout (behandelende rechters) in verband met hun optreden en nalaten bij het onderzoek ter zitting. Met een op 2 april 2012 ingekomen faxbericht heeft verzoeker een nadere toelichting gegeven op zijn verzoek.
4. De behandelende rechters hebben laten weten niet in de wraking te berusten en geen gebruik te maken van de gelegenheid te worden gehoord.
5. Met een op 19 april 2012 ingekomen faxbericht, dat is gedateerd 18 april 2012, heeft verzoeker verzocht om wraking van de rechters die zitting zullen hebben in de meervoudige kamer die het wrakingsverzoek van 30 maart 2012 zal behandelen (wrakingskamer).
6. Verzoeker heeft als grond van zijn verzoek om wraking van de rechters van de wrakingskamer naar voren gebracht dat hij zich niet kan verenigen met de afwijzende beslissing op zijn verzoek om uitstel van de zitting en de - naar aanleiding van de melding van verzoeker dat hij getuigen wenst te horen gedane - mededeling dat hij ter zitting kan toelichten om welke reden hij getuigen wenst te horen.
7. Wraking van een wrakingskamer is alleen mogelijk in uitzonderlijke situaties waarin de persoon van de rechter aan behandeling van een wrakingsverzoek door die rechter in de weg staat. Verzoeker heeft geen op de persoon van de rechters van de wrakingskamer betrekking hebbende feiten of omstandigheden naar voren gebracht waarin een bezwaar zou zijn gelegen tegen behandeling van het wrakingsverzoek van 30 maart 2012. Er is dan ook geen beletsel voor de wrakingskamer om zich over het verzoek om wraking van de behandelende rechters een oordeel te vormen.
8. Aan zijn verzoek om wraking van de behandelende rechters heeft verzoeker - samengevat - ten grondslag gelegd dat sprake is van vooringenomenheid van die rechters. Verzoeker heeft dit afgeleid uit het feit dat de vragen slechts door een van de behandelende rechters zijn gesteld en uitsluitend vragen aan verzoeker betroffen, waarbij intimiderende woorden zijn gebruikt. Verzoeker is verhinderd vragen te stellen aan het college en zijn hoger beroepschrift te raadplegen en daaruit te citeren. Volgens verzoeker hebben de behandelende rechters laten doorschemeren het college in het gelijk te zullen stellen.
9. Wraking is het middel dat partijen ten dienste staat om het hun toekomende recht op een onpartijdige rechter af te dwingen. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die partij bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (onder andere HR 18 november 1997, NJ 1998, 244).
10. In de door verzoeker geschetste wijze van vraagstelling en zijn kritiek op het verloop van de zitting zijn geen aanwijzing te vinden dat een objectief gerechtvaardigde vrees bestaat dat de behandelende rechters niet in onpartijdigheid hun oordeel zullen vormen. In dat verband is van belang dat het bepalen van het zittingsverloop, de voortgang van de zitting en de orde in de zittingszaal tot de taakuitoefening van de rechter behoort.
11. Hetgeen verzoeker in algemene bewoordingen heeft aangevoerd met betrekking tot zijn bejegening levert geen feiten of omstandigheden op die aanleiding kunnen geven voor het oordeel dat sprake is van vooringenomenheid van de behandelende rechters. Verzoeker heeft volstaan met het geven van kwalificaties. Omdat een vraagstelling ter zitting is gericht op waarheidsvinding kan aan het enkele feit dat aan verzoeker meer vragen zijn gesteld dan aan het college en die vragen kritisch van aard waren, anders dan verzoeker meent, niet de conclusie worden verbonden dat het ontbrak aan onpartijdigheid van de behandelende rechters.
12. Alles wat verzoeker naar voren heeft gebracht met betrekking tot zijn geschil met het college is voor de beoordeling van zijn verzoek op grond van artikel 8:15 van de Awb niet van belang.
Waarvan proces-verbaal.
(get.) A. Beuker-Tilstra
(get.) R.L. Rijnen
IvR