Home

Centrale Raad van Beroep, 08-05-2012, BW5453, 11-778 WWB

Centrale Raad van Beroep, 08-05-2012, BW5453, 11-778 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 mei 2012
Datum publicatie
10 mei 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BW5453
Zaaknummer
11-778 WWB
Relevante informatie
Algemene wet bestuursrecht [Tekst geldig vanaf 01-06-2023 tot 01-07-2023] art. 6:12

Inhoudsindicatie

Beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op aanvraag van appellant. Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Appellant heeft in zijn beroepschrift geen melding gemaakt van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb. Eerst bij brief van 26 september 2010 heeft appellant een kopie van een op 24 september 2010 gedateerde ingebrekestelling overgelegd. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat appellant het dagelijks bestuur niet voorafgaand aan het beroep in gebreke heeft gesteld. Er is geen grond om te oordelen dat dit redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. De rechtbank heeft het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

11/778 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 22 december 2010, 09/1584 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het dagelijks bestuur van de Sociale Dienst Oost Achterhoek (dagelijks bestuur)

Datum uitspraak: 8 mei 2012

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 april 2012. Appellant is verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door C.M.J.I. de Veer.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Op 10 augustus 2009 heeft appellant bij de rechtsvoorganger van het dagelijks bestuur een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor de kosten van een advocaat en wel voor de betaling van een voorschot van € 2.380,-- aan mr. G.M. Tiddens. Op 7 oktober 2009 heeft appellant beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag. Bij uitspraak van 9 december 2009 heeft de rechtbank het beroep met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard. Bij uitspraak van 28 juli 2010 heeft de rechtbank het daartegen gedane verzet gegrond verklaard. Vervolgens is het onderzoek voortgezet in de stand waarin het zich bevond.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant het dagelijks bestuur niet voorafgaand aan het beroep in gebreke heeft gesteld.

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen deze uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Op 1 oktober 2009 is de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen in werking getreden. Daarbij is onder meer afdeling 8.2.4a aan de Awb toegevoegd. Ingevolge het overgangsrecht van artikel III, tweede lid, van de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen, blijft op een bezwaar- en beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit dat is ingediend voor het tijdstip waarop afdeling 8.2.4a in werking is getreden, het recht zoals dit gold voor dat tijdstip van toepassing. Het beroepschrift is bij de rechtbank ingekomen op

7 oktober 2009. Het beroep moet daarom worden beoordeeld aan de hand van het recht zoals dat sinds 1 oktober 2009 geldt.

4.2. Ingevolge artikel 6:12, eerste lid, van de Awb is een beroep indien dit is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet aan een termijn gebonden. Het tweede lid bepaalt dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft meegedeeld dat het in gebreke is. Ingevolge het derde lid kan, indien redelijkerwijs niet van belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen.

4.3. Appellant heeft in zijn beroepschrift geen melding gemaakt van een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, onder b, van de Awb. Eerst bij brief van 26 september 2010 heeft appellant een kopie van een op 24 september 2010 gedateerde ingebrekestelling overgelegd. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat appellant het dagelijks bestuur niet voorafgaand aan het beroep in gebreke heeft gesteld. Er is geen grond om te oordelen dat dit redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.

4.4. Uit het voorgaande vloeit voort dat de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De aangevallen uitspraak wordt dan ook bevestigd.

4.5. Het vorenstaande laat onverlet dat het dagelijks bestuur, nu dit kennelijk nog steeds niet is gebeurd, gehouden is en blijft nog een besluit op de onder 1.1 vermelde aanvraag te nemen. De Raad verwijst in dit verband volledigheidshalve naar zijn eerder tussen appellant en het college van burgemeester en wethouders van Winterswijk gewezen uitspraak van 2 maart 2010, LJN BL4270. De Raad gaat ervan uit dat het dagelijks bestuur deze zaak thans voortvarend zal afhandelen en in ieder geval binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag neemt.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van J. van Dam als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2012.

(get.) R.H.M. Roelofs.

(get.) J. van Dam.

HD