Home

Centrale Raad van Beroep, 08-10-2012, BX8066, 11-1463 WW

Centrale Raad van Beroep, 08-10-2012, BX8066, 11-1463 WW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
8 oktober 2012
Datum publicatie
9 oktober 2012
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2012:BX8066
Zaaknummer
11-1463 WW
Relevante informatie
Werkloosheidswet [Tekst geldig vanaf 02-08-2022] art. 17, 17a, Besluit verlaagde wekeneis WW en Wet WIA [Tekst geldig vanaf 01-06-2013] [Regeling ingetrokken per 2013-06-01] art. 1

Inhoudsindicatie

Aanvraag WW-uitkering omdat appellants werkzaamheden als trainingsacteur waren geëindigd. Het Uwv heeft de aanvraag afgewezen omdat appellant in de 36 weken voordat hij werkloos werd niet in ten minste 26 weken had gewerkt.

Raad: Gelet op de aard van de regeling dient een restrictieve uitleg gevolgd te worden bij de bepaling welke werknemers onder de werking van het Besluit voor een verlaagde wekeneis in aanmerking komen. Daarbij zal niet alleen moeten worden bezien wat de aard van de werkzaamheden was, maar komt ook betekenis toe aan de omgeving waarin die werkzaamheden werden verricht. Daarbij wordt er nog op gewezen dat, anders dan de Rb. oordeelde, noch uit de tekst van het Besluit, noch uit de door de Rb. aangehaalde toelichting bij het Besluit volgt dat als musicus of artiest slechts degene zou kunnen worden aangemerkt die werkzaam is in de culturele sector.

Appellant was werkzaam als trainingsacteur. Zoals hij ter zitting heeft toegelicht verrichtte hij die werkzaamheden tijdens trainingen ten aanzien van verzuimbeleid die werden verzorgd door een bureau in Heemstede. De werkzaamheden werden verricht in combinatie met een psycholoog en waren gericht op leidinggevenden in grotere organisaties, met name in de gezondheidszorg. Tijdens de trainingen speelde appellant verschillende rollen in diverse met de werkelijkheid overeenstemmende situaties, waarbij die rollen (ook) werden aangepast aan de wensen van de cursisten.

Omdat deze werkzaamheden uitsluitend werden verricht in het kader van een door de werkgever van appellant verzorgde opleiding, waarbij ook een belangrijke rol toekwam aan de psycholoog, is geen sprake van een werkomgeving waarop het Besluit ziet. De werkzaamheden die appellant in het kader van de opleiding verrichtte kunnen redelijkerwijs dan ook niet worden aangemerkt als werkzaamheden als artiest in de zin van het Besluit.

Het feit dat fiscale regelingen een andere invulling geven aan het begrip artiest doet niet af aan de eigen betekenis die dat begrip in het Besluit heeft.

Aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

11/1463 WW

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van

21 januari 2011, 10-3436 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellant)

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

Datum uitspraak: 8 oktober 2012

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S. Hossaini, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2012. Appellant en zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft op 13 april 2010 een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) omdat zijn werkzaamheden als trainingsacteur waren beëindigd. Bij besluit van 26 april 2010 heeft het Uwv appellant per

7 april 2010 niet in aanmerking gebracht voor een WW-uitkering omdat appellant in de 36 weken voordat hij werkloos werd niet in ten minste 26 weken had gewerkt.

1.2. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Hij heeft daarbij gesteld dat hij in aanmerking komt voor toepassing van de verlaagde wekeneis zoals die is vastgelegd in het Besluit verlaagde wekeneis WW en Wet WIA (Besluit) omdat zijn werkzaamheden als trainingsacteur moeten worden aangemerkt als werkzaamheden als artiest.

1.3. Bij besluit van 3 juni 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren ongegrond verklaard. De werkzaamheden die een trainingsacteur uitvoert kunnen volgens het Uwv niet worden gelijkgesteld aan de artistieke prestatie die een musicus of artiest verricht. Een trainingsacteur speelt een rol in nagebootste situaties of neemt deel aan een rollenspel in het kader van een door derden georganiseerde opleiding of cursus en dat is naar de mening van het Uwv niet aan te merken als een artistieke prestatie. Met betrekking tot de verwijzing door appellant naar fiscale regelgeving en publicaties ten aanzien van artiesten merkt het Uwv op dat daarmee wordt gedoeld op de grondslag van de loonheffing. Daarmee is sprake van een bijzondere regeling ten aanzien van de inhoudingen op de beloning. Die bijzondere regeling is volgens het Uwv naar aard en strekking niet bedoeld als regelgeving in het kader van de WW.

2. Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de nota van toelichting bij het Besluit overwogen dat slechts sprake kan zijn van een artiest in de zin van het Besluit wanneer het gaat om een werknemer die werkzaam is in de culturele sector. Naar het oordeel van de rechtbank is dat bij een trainingsacteur niet het geval. Een trainingsacteur is werkzaam in het kader van het verzorgen van een opleiding. De restrictieve uitleg die aan het begrip ‘artiest’ uit het Besluit moet worden gegeven leidt er naar het oordeel van de rechtbank tevens toe dat geen betekenis wordt toegekend aan het feit dat in de fiscale regelgeving een trainingsacteur wordt aangemerkt als artiest.

3. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere gronden herhaald. Volgens appellant is een trainingsacteur een artiest. Daarvoor verwijst hij onder meer naar doel en strekking van de verlaagde wekeneis en naar fiscale regelingen waarin een trainingsacteur wel als artiest wordt aangemerkt.

4. Het Uwv heeft eveneens zijn standpunt herhaald dat de verlaagde wekeneis niet geldt voor een trainingsacteur omdat die wordt gecontracteerd om een rol te spelen in gefingeerde praktijksituaties die niet kunnen worden gelijkgesteld met artistieke prestaties van een musicus. Het Uwv is het eens met het oordeel van de rechtbank dat het Besluit slechts van toepassing is op werknemers in de culturele sector.

5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1.1. Ingevolge artikel 17 van de WW ontstaat voor de werknemer recht op uitkering indien hij in 36 weken onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in ten minste 26 weken als werknemer arbeid heeft verricht (wekeneis).

5.1.2. Op grond van artikel 17a, derde lid, van de WW kan bij algemene maatregel van bestuur voor bepaalde groepen werknemers het in artikel 17 bedoelde aantal van 36 weken hoger worden vastgesteld en het in dat onderdeel bedoelde aantal van 26 weken lager worden vastgesteld.

5.1.3. De algemene maatregel van bestuur waarbij deze afwijking is vastgesteld is het Besluit.

5.1.4. Artikel 1, eerste lid, van het Besluit luidt, voor zover hier van belang:

Ten aanzien van de werknemer die in de periode onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag van werkloosheid in een onregelmatig arbeidspatroon uitsluitend of vrijwel uitsluitend als musicus of anderszins als artiest arbeid in dienstbetrekking heeft verricht wordt:

a. het aantal weken waarin ten minste als werknemer arbeid moet zijn verricht, bedoeld in de artikel 17 van de WW en artikel 58, eerste lid, onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, gesteld op 16; en

b.,de periode onmiddellijk voorafgaande aan de eerste dag, bedoeld in de in onderdeel a genoemde artikelonderdelen, gesteld op 39 weken.

5.2. In 2006 is de wekeneis in de WW aangescherpt. In dat verband is bezien of de geldende regelingen met betrekking tot verlaging van de wekeneis voor bepaalde groepen werknemers moesten worden gehandhaafd. Ten aanzien van artiesten en musici is toen besloten om de voor die groep bestaande verlaagde wekeneis niet af te schaffen. In de nota van toelichting bij het Besluit is dit als volgt verwoord:

‘De argumenten die in het voorgaande zijn genoemd voor afschaffing van de verlaagde wekeneis voor seizoenwerknemers gelden niet of in mindere mate voor artiesten en musici. Arbeidsrelaties in deze sector zijn vaak kortdurend en onregelmatig en hebben veelal als kenmerk dat de werkzaamheden onlosmakelijk verbonden zijn met de persoon die deze werkzaamheden verricht. De financiering van projecten vanuit cultuurfondsen is voor het grootste deel gericht op kortdurende projecten. Een deel van de artiesten is dan ook aangewezen op losse, kortdurende contracten. Uit onderzoek naar de verlaagde wekeneis blijkt ook dat het beroep op de verlaagde wekeneis door musici en artiesten, in tegenstelling tot dat van seizoenwerknemers, is toegenomen. Afschaffing van de verlaagde wekeneis voor musici en artiesten vindt de regering vooralsnog dan ook niet in de rede liggen.’

5.3. Gelet op de aard van de regeling dient een restrictieve uitleg gevolgd te worden bij de bepaling welke werknemers onder de werking van het Besluit voor een verlaagde wekeneis in aanmerking komen. Daarbij zal niet alleen moeten worden bezien wat de aard van de werkzaamheden was, maar komt ook betekenis toe aan de omgeving waarin die werkzaamheden werden verricht. Daarbij wordt er nog op gewezen dat, anders dan de rechtbank oordeelde, noch uit de tekst van het Besluit, noch uit de door de rechtbank aangehaalde toelichting bij het Besluit volgt dat als musicus of artiest slechts degene zou kunnen worden aangemerkt die werkzaam is in de culturele sector.

5.4. Appellant was werkzaam als trainingsacteur. Zoals hij ter zitting heeft toegelicht verrichtte hij die werkzaamheden tijdens trainingen ten aanzien van verzuimbeleid die werden verzorgd door een bureau in Heemstede. De werkzaamheden werden verricht in combinatie met een psycholoog en waren gericht op leidinggevenden in grotere organisaties, met name in de gezondheidszorg. Tijdens de trainingen speelde appellant verschillende rollen in diverse met de werkelijkheid overeenstemmende situaties, waarbij die rollen (ook) werden aangepast aan de wensen van de cursisten.

5.5. Omdat deze werkzaamheden uitsluitend werden verricht in het kader van een door de werkgever van appellant verzorgde opleiding, waarbij ook een belangrijke rol toekwam aan de psycholoog, is geen sprake van een werkomgeving waarop het Besluit ziet. De werkzaamheden die appellant in het kader van de opleiding verrichtte kunnen redelijkerwijs dan ook niet worden aangemerkt als werkzaamheden als artiest in de zin van het Besluit.

5.6. Het feit dat fiscale regelingen een andere invulling geven aan het begrip artiest doet niet af aan de eigen betekenis die dat begrip in het Besluit heeft.

5.7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.

6. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling van het Uwv in de proceskosten van appellant.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van L. van Eijndthoven als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2012.

(getekend) H.G. Rottier

(getekend) L. van Eijndthoven