Home

Centrale Raad van Beroep, 03-10-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1945, 12-1683 AW

Centrale Raad van Beroep, 03-10-2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1945, 12-1683 AW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
3 oktober 2013
Datum publicatie
8 oktober 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:1945
Zaaknummer
12-1683 AW

Inhoudsindicatie

Afwijzing verzoek om herziening. Niet voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijke uitspraak.

Uitspraak

12/1683 AW

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het verzoek om herziening van de uitspraak van Centrale Raad van Beroep van 23 februari 2012, 10/6546 AW

Partijen:

[Verzoeker] te [woonplaats] Duitsland (verzoeker)

de Raad van Bestuur van het Universitair Medisch Centrum Utrecht (raad van bestuur)

PROCESVERLOOP

Verzoeker heeft om herziening verzocht van bovenvermelde uitspraak van de Raad.

De raad van bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

Het verzoek is behandeld ter zitting van 22 augustus 2013. Verzoeker is verschenen, vergezeld van zijn echtgenote, N.D.I. Kieviet. De raad van bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Dekker. Als getuige is verschenen en gehoord

mr. H. van Dooren.

OVERWEGINGEN

1.

Op 1 januari 2013 is de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Stb. 2012, 682) in werking getreden. Met deze wet zijn wijzigingen in onder meer de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Beroepswet aangebracht. Op grond van het overgangsrecht blijft op deze zaak het recht van toepassing, zoals dat gold vóór 1 januari 2013.

2.

Op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan de Raad op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die: a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak, b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.

2.1.

De uitspraak waarvan thans herziening wordt gevraagd had betrekking op de weigering van de raad van bestuur om een appellant in november 1998 overkomen ongeval aan te merken als dienstongeval. In die uitspraak heeft de Raad geoordeeld dat er niet aan voorbij kan worden gegaan dat door verzoeker eerder schadeverzoeken zijn ingediend, waarop afwijzend is beslist. Deze besluiten zijn rechtens onaantastbaar geworden. Naar aanleiding van de nieuwe aanvraag van verzoeker in 2009 heeft de raad van bestuur de zaak opnieuw beoordeeld en weer afwijzend beslist. Een bestuursorgaan is bevoegd om, na een eerdere afwijzing, een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Een terzake ingesteld beroep kan echter niet de weg openen naar een toetsing als betrof het een oorspronkelijk besluit. De bestuursrechter dient in zo’n geval uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Deze waren volgens de Raad in dit geval niet aangevoerd, zodat niet kan worden gezegd dat de raad van bestuur niet in redelijkheid tot het in geschil zijnde besluit heeft kunnen komen.

3.

Verzoeker heeft thans ter ondersteuning van zijn verzoek om herziening van deze uitspraak aangevoerd dat de raad van bestuur zich bij het nemen van de beslissing niet gehouden heeft aan het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel. Daarnaast is de Raad volgens verzoeker voorbij gegaan aan het feit dat bij de zitting van de bezwaaradviescommissie van 7 juli 2009 is afgesproken om de brief van 22 april 2009 aan te merken als de afwijzende beslissing. Ook is de Raad voorbij gegaan aan het feit dat de raad van bestuur zich niet heeft gehouden aan zijn zorgplicht. Volgens verzoeker bevatten de stukken van 14 januari 2011 en 2 januari 2012 wel degelijk nieuwe feiten.

4.

De Raad ziet zich gesteld voor de beantwoording van de vraag of sprake is van door verzoeker aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.

4.1.

De Raad stelt vast dat het verzoek deels eerder aangevoerde en deels nieuwe argumenten bevat.

4.2.

Hetgeen verzoeker heeft aangevoerd - wat er ook van zij - betreft geen feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak en die vóór de uitspraak niet bij verzoeker bekend waren dan wel redelijkerwijs bekend konden zijn. Dit geldt ook voor de door verzoeker expliciet genoemde stukken van 14 januari 2011 en 2 januari 2012. De verklaring van de getuige Van Dooren, die ook in 2006 al een verklaring heeft afgelegd, voldoet evenmin aan de hier van toepassing zijnde criteria. Volgens vaste rechtspraak is het bijzondere middel van herziening niet gegeven om - eventueel op basis van andere argumenten - een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de juistheid van de betrokken uitspraak te openen.

4.3.

Uit het vorenstaande vloeit voort dat niet is voldaan aan de in artikel 8:88 van de Awb gegeven maatstaven voor herziening van een onherroepelijke uitspraak. Het verzoek om herziening moet om die reden worden afgewezen.

5.

Er bestaat geen reden voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep wijst het verzoek om herziening af.

Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 oktober 2013.

(getekend) A. Beuker-Tilstra

(getekend) S.K. Dekker