Centrale Raad van Beroep, 14-06-2013, CA3217, 12/5659 WW-W + 12/6028 WW-W + 13/1246 WW-W + 11/2496 WW-W-PV
Centrale Raad van Beroep, 14-06-2013, CA3217, 12/5659 WW-W + 12/6028 WW-W + 13/1246 WW-W + 11/2496 WW-W-PV
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 14 juni 2013
- Datum publicatie
- 17 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2013:CA3217
- Zaaknummer
- 12/5659 WW-W + 12/6028 WW-W + 13/1246 WW-W + 11/2496 WW-W-PV
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoeken om wraking. Misbruik van het procesrecht.
Uitspraak
12/5659 WW-W + 12/6028 WW-W + 13/1246 WW-W + 11/2496 WW-W-PV
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht gedaan door
[A. te B.] (verzoeker)
Zitting hebben: mr. R.M. van Male, als voorzitter, en mr. J.P.M. Zeijen en mr. O.L.H.W.I. Korte, als leden van de meervoudige kamer Griffier: H.J. Dekker
Ter zitting zijn verschenen:
Verzoeker.
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. H.B. Heij.
Mr. H.G. Rottier, mr. M. Greebe en mr. C.C.W. Lange (de behandelende rechters) hebben laten weten niet in de wraking te berusten en dat mr. Greebe namens hen gebruik maakt van de gelegenheid te worden gehoord.
Verzoeker heeft zijn standpunt toegelicht. Verzoeker heeft tijdens de zitting verzocht om vervanging van het lid Zeijen en heeft vervolgens tevens de wrakingskamer gewraakt. Na schorsing is het onderzoek gesloten. De volgende mondelinge uitspraak is gedaan.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
-wijst het verzoek om wraking van de wrakingskamer af;
-wijst het verzoek om wraking van de behandelende rechters af;
-bepaalt dat een volgend verzoek om wraking van de wrakingskamer, ook in eventuele volgende zaken waarin verzoeker partij is, wegens misbruik van recht niet in behandeling zal worden genomen;
-bepaalt dat een volgend verzoek om wraking van de behandelende rechters in de zaken 12/5659 WW, 12/6028 WW, 13/1246 WW en 11/2496 WW niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen:
1. Het enkele feit dat verzoeker de President van de Raad om ontslag van mr. Zeijen heeft verzocht, maakt niet dat deze op objectieve gronden niet onpartijdig moet worden geacht, dan wel dat diens partijdigheid op objectieve gronden redelijkerwijs kan worden vermoed.
2. De leden van de Raad worden geacht onpartijdig te zijn. Dit geldt ook voor de leden van de wrakingskamer. Waar het niet vervangen van mr. Zeijen de grond was voor het standpunt van verzoeker dat de wrakingskamer onbevoegd is om het wrakingsverzoek te behandelen, volgt uit het vorenstaande dat het verzoek om wraking van de (leden van de) wrakingskamer dient te worden afgewezen.
3. De Raad is van oordeel dat verzoeker kennelijk misbruik heeft gemaakt van zijn processuele recht om wraking van de leden van de wrakingskamer te verzoeken. Hij heeft aan dat verzoek gronden ten grondslag gelegd, waarvan het hem op grond van de uitspraak van 30 juli 2012,
, op een eerder door hem ingediend verzoek om wraking van de wrakingskamer volstrekt duidelijk moet zijn geweest, dat die in dit geval niet tot een andere uitspraak zou leiden. Er is dientengevolge onmiskenbaar sprake van misbruik van recht. Om deze reden zal worden bepaald dat een volgend verzoek om wraking van de wrakingskamer niet in behandeling zal worden genomen.4. Tijdens de zitting heeft verzoeker als gronden voor zijn verzoek om wraking van de behandelende rechters - kort weergegeven - aangevoerd dat de behandelende rechters onbevoegd waren, omdat op de website van de Raad niet is terug te vinden dat deze rechters in deze samenstelling zijn aangewezen. Daarnaast zijn volgens verzoeker het vooronderzoek en beslissingen die daarin zijn genomen niet transparant en ongemotiveerd en is op zitting ook geen transparantie gegeven. Tot slot hebben mrs. Rottier en Greebe eerder uitspraken gedaan in zaken van verzoeker op basis van een wijze van rechtsvinding waarmee hij zich niet kan verenigen.
5. Deze gronden zijn te herleiden tot reeds eerder aangevoerde gronden die in eerdere uitspraken gemotiveerd zijn weerlegd. Hierbij verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 22 juli 2010, LJN BN2579, en 2 augustus 2012, . Hij maakt die motiveringen tot de zijne.
6. Omdat de thans aangevoerde gronden in essentie dezelfde zijn als die welke in de in 5 genoemde gedingen naar voren zijn gebracht met betrekking tot mrs. Rottier en Greebe is de Raad van oordeel dat, door dit nu weer te doen, sprake is van misbruik van recht. Om die reden zal een volgend verzoek om wraking van de behandelende rechters niet in behandeling worden genomen.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(get.) H.J. Dekker (get.) R.M. van Male
JvC