Home

Centrale Raad van Beroep, 18-06-2013, CA3568, 12-5807 WWB

Centrale Raad van Beroep, 18-06-2013, CA3568, 12-5807 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
18 juni 2013
Datum publicatie
20 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2013:CA3568
Zaaknummer
12-5807 WWB

Inhoudsindicatie

Intrekking bijstand. Bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat appellante de LBV niet heeft gemachtigd om namens haar op te treden en appellante, of de LBV, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, dit verzuim niet binnen de gestelde termijn heeft hersteld. Het college was op grond van artikel 6:6 van de Awb bevoegd het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

Uitspraak

12/5807 WWB

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van

25 september 2012, 12/1693 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[A. te B.] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Dirksland (college)

Datum uitspraak 18 juni 2013.

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is ter zitting van 7 mei 2013 aan de orde gesteld. Partijen zijn niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1. Bij besluit van 12 oktober 2011 heeft het college de bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand van appellante beëindigd (lees: ingetrokken) met ingang van 1 september 2011.

1.2. Op 22 november 2011 heeft mr. R. Wiche, werkzaam bij de Landelijke Belangen Vereniging (LBV), daartegen een bezwaarschrift ingediend.

1.3. Bij brief van 26 januari 2012 heeft het college mr. Wiche uitgenodigd voor een hoorzitting op 13 februari 2012 en aan hem meegedeeld dat het bezwaarschrift niet is voorzien van een door appellante ondertekende machtiging. Het college heeft mr. Wiche tot en met de datum van de hoorzitting in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Het college heeft er op gewezen dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal worden verklaard als de machtiging niet op de genoemde datum is ontvangen. Een afschrift van deze brief is aan appellante gezonden.

1.4. Bij besluit van 26 maart 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 12 oktober 2011 met toepassing van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellante de LBV niet heeft gemachtigd om namens haar op te treden en dat appellante, of de LBV, hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, dit verzuim niet binnen de bij de brief van 26 januari 2012 gestelde termijn heeft hersteld.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij nog steeds niet weet waarom haar bijstandsuitkering is beëindigd en dat zij niet wist dat haar advocaat geen machtiging had overgelegd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1. Op grond van artikel 2:1, eerste lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

4.2. Uit 4.1 volgt dat het college van mr. Wiche mocht verlangen dat hij een volmacht overlegt waaruit blijkt dat hij gerechtigd is namens appellante bezwaar te maken. Met de brief van 26 januari 2012 heeft het college mr. Wiche er op gewezen dat een dergelijke machtiging niet is ontvangen en hem in de gelegenheid gesteld dit verzuim uiterlijk op de datum van de hoorzitting te herstellen.

4.3. Vaststaat dat mr. Wiche bij het indienen van het bezwaarschrift geen schriftelijke machtiging heeft overgelegd, dat dit verzuim niet binnen de daartoe door het college gestelde termijn is hersteld en dat evenmin binnen die termijn om uitstel van herstel van dit verzuim is verzocht. Hiermee is gegeven dat het college op grond van artikel 6:6 van de Awb bevoegd was het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.

4.4. De stelling van appellante dat zij niet wist dat haar advocaat geen machtiging had overgelegd treft geen doel. Anders dan appellante stelt is mr. Wiche geen advocaat, zodat terecht is gevraagd of deze gemachtigd is namens appellante op te treden. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 9 juli 2009, LJN BJ2891) komt voorts het handelen en nalaten van een derde bij het verrichten van proceshandelingen voor rekening en risico van degene die ervoor kiest gebruik te maken van de diensten van die derde. Het college heeft de brief van 26 januari 2012 ook aan appellante gezonden. De ontvangst daarvan is niet ontkend, zodat appellante ervan op de hoogte was dat het college nog geen machtiging had ontvangen. Zij had eventueel ook zelf aktie kunnen ondernemen om dit verzuim tijdig te herstellen.

4.5. Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2013.

(getekend) R.H.M. Roelofs

(getekend) S.K. Dekker

HD