Home

Centrale Raad van Beroep, 22-04-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1414, 12-5476 WWB

Centrale Raad van Beroep, 22-04-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1414, 12-5476 WWB

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
22 april 2014
Datum publicatie
29 april 2014
Annotator
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2014:1414
Zaaknummer
12-5476 WWB

Inhoudsindicatie

Ontheffing arbeidsverplichtingen. Hoger beroep niet ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.

Uitspraak

12/5476 WWB

Datum uitspraak: 22 april 2014

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van

17 september 2012, 12/1034 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[Appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Heerlen (college)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. S.V.A.Y. Dassen-Vranken, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Appellant heeft nadere stukken overgelegd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Dassen-Vranken. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. J.P.H.M. Quaedvlieg.

OVERWEGINGEN

1.

De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant ontving vanaf 8 februari 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op verzoek van een inkomensconsulent van de gemeente Heerlen heeft een bedrijfsarts, werkzaam bij Handvat, bureau voor advies en training bij verzuimbegeleiding en re-integratie, op 26 januari 2012 bij appellant een arbeidsmedisch- en belastbaarheidsonderzoek uitgevoerd. De bedrijfsarts heeft op grond van de bevindingen op 26 januari 2012 schriftelijk rapport en advies uitgebracht met betrekking tot de

re-integratiemogelijkheden van appellant.

1.2.

Op basis van het advies heeft het college bij besluit van 7 februari 2012 appellant ontheven van alle in artikel 9, eerste lid van de WWB neergelegde arbeidsverplichtingen voor de periode van 1 januari 2012 tot 1 januari 2017.

1.3.

Bij besluit van 10 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en het besluit van 7 februari 2012 gehandhaafd.

2.

Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.

3.

Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat het bestreden besluit niet berust op zorgvuldig onderzoek, nu daarbij geen informatie is ingewonnen bij een externe onafhankelijke medisch deskundige. Uit het advies van de bedrijfsarts volgt volgens appellant niet dat er geen enkele re-integratiemogelijkheid voor hem is. Hij wil graag begeleiding bij uitstroom uit de bijstand. Voorts kan de ontheffing van de arbeidsverplichtingen niet voor de duur van vijf jaar worden verleend, omdat zijn medische situatie periodiek opnieuw moet worden beoordeeld. Appellant is van mening dat zijn recht op privacy door het college is geschonden.

4.

Appellant is in april 2013 verhuisd naar de gemeente Boxmeer.

5.

De Raad komt tot de volgende beoordeling.

5.1.

De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 1 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7208) is sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.

5.2.

Appellant is in april 2013 verhuisd naar de gemeente Boxmeer en hij ontvangt sindsdien in die gemeente bijstand. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de WWB heeft appellant sinds deze verhuizing jegens het college geen recht meer op bijstand. Daaruit vloeit tevens voort dat de aan de bijstandsverlening verbonden verplichtingen, dan wel de ontheffing daarvan, zijn komen te vervallen.

5.3.

Appellant beoogt met het hoger beroep te bewerkstelligen dat hij niet langer wordt ontheven van zijn arbeidsverplichtingen. Het hoger beroep kan er niet toe leiden dat na een eventuele vernietiging van het bestreden besluit het college hem alsnog arbeidsverplichtingen oplegt. Dit brengt mee dat appellant geen actueel (proces)belang meer heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep. Niet gesteld of gebleken is dat appellant schade heeft geleden als gevolg van het besluit van 10 mei 2012. Ook overigens is niet van enig in aanmerking te nemen en/of rechtens te honoreren belang gebleken.

5.4.

Voor dit geding ten overvloede en ter voorlichting aan partijen, merkt de Raad nog het volgende op. Indien appellant zich opnieuw in de gemeente Heerlen mocht vestigen en alsdan meldt om algemene bijstand aan te vragen, zal het college allereerst het recht op bijstand moeten beoordelen en vaststellen en daarnaast dienen te bezien of op dat moment aanleiding bestaat om appellant ontheffing te verlenen van de arbeidsverplichtingen. In dat geval zal het college zich daarbij niet enkel kunnen baseren op het medische onderzoek van 26 januari 2012. De resultaten van een eventueel nieuw medisch onderzoek en de daarop volgende besluitvorming kan dan desgewenst ten volle worden aangevochten.

5.5.

Wat hiervoor onder 5.3 is overwogen brengt mee dat het hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

6.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en A.M. Overbeeke en

F. Hoogendijk als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2014.

(getekend) R.H.M. Roelofs

(getekend) S.K. Dekker

HD