Centrale Raad van Beroep, 05-06-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1917, 12-3748 MAW
Centrale Raad van Beroep, 05-06-2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1917, 12-3748 MAW
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 5 juni 2014
- Datum publicatie
- 10 juni 2014
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2014:1917
- Zaaknummer
- 12-3748 MAW
Inhoudsindicatie
1) Afwijzing voor de functie van CHIEF SMC en de functie van STOFFR COMPUSEC. De minister mocht bij toewijzing van de vacante functie de voorkeur geven aan een kandidaat die de rang van kapitein/ritmeester reeds bekleedde. Ook stond het de minister vrij om de vacature nogmaals open te stellen teneinde alsnog een kandidaat te vinden die met toepassing van het beginsel van horizontale mobiliteit kon worden benoemd. 2) Dwangsom. De minister is twee maal het maximumbedrag van € 1.260,- verschuldigd.
Uitspraak
12/3748 MAW
Datum uitspraak: 5 juni 2014
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
23 mei 2012, 11/9804 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats], Duitsland (appellant)
de Minister van Defensie (minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft N. Bertrand hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door N. Bertrand. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L.M. Ju en mr. E.M. Cowgill.
OVERWEGINGEN
1.1 Appellant is werkzaam bij de Koninklijke Luchtmacht en heeft de rang van eerste luitenant. Bij besluit van 23 februari 2010 heeft hij met ingang van 29 maart 2010 de functie van OT Knt Hardw Engineering CIS toegewezen gekregen. Daarbij is de verwachte einddatum van de functie bepaald op 1 april 2014.
1.2. Op 29 juli 2010 heeft appellant gesolliciteerd naar de functies van CHIEF SMC en STOFFR COMPUSEC, waaraan de rang van kapitein/ritmeester is verbonden.
1.3. Bij besluiten van onderscheidenlijk 25 oktober 2010 en 23 november 2010 is appellant afgewezen voor de functie van CHIEF SMC en de functie van STOFFR COMPUSEC. Aan beide besluiten is ten grondslag gelegd dat appellant niet in aanmerking komt voor toewijzing van de functies, omdat hij niet beschikbaar is voor het functietoewijzingsproces.
1.4. Appellant heeft bij brief van 18 januari 2011 bezwaar gemaakt tegen beide afwijzingen. De bezwaartermijn bedraagt vanwege het feit dat appellant in het buitenland verbleef dertien weken, zodat het bezwaar tijdig is ingediend.
1.5. Bij besluit van 14 november 2011 (bestreden besluit 1) zijn de bezwaren ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat de geambieerde functies niet zijn toegewezen, nu dit KL-functies zijn van de Verbindingsdienst waar appellant niet toe behoort. Voorts hanteert de minister het uitgangspunt van horizontale functietoewijzing. Indien appellant één van de functies zou worden toegewezen, dan zou dit een bevordering van eerste luitenant naar kapitein inhouden, hetgeen niet strookt met het uitgangpunt van horizontale functietoewijzing.
1.6. Bij besluit van 29 november 2011 (bestreden besluit 2) heeft de minister beslist dat hij het maximum dwangsombedrag van € 1.260,- verbeurt wegens het beslissen buiten de voorgeschreven termijn.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
Appellant heeft in hoger beroep, samengevat, aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat hij in de sollicitatieprocedure voor de functie van CHIEF SMC de enige kandidaat was. In de vacaturetekst was geen restrictie opgenomen met betrekking tot de rang. Appellant voldeed nagenoeg aan alle gestelde eisen en kwalificaties. Het beginsel van horizontale mobiliteit stond niet aan toewijzing van de functie aan appellant in de weg, nu er geen andere geschikte kandidaat was. Ook is volgens appellant niet duidelijk ingegaan op de relevantie van het feit dat het een functie bij de KL betreft en niet bij de Koninklijke Luchtmacht (“kleur”). Ten aanzien van de dwangsom heeft hij aangevoerd dat de minister twee maal het maximumbedrag van € 1.260,- is verschuldigd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De afwijzing voor de functie
Bij het al dan niet toewijzen van een functie, met inbegrip van de te hanteren functie-eisen, komt de minister een discretionaire bevoegdheid toe. Dit brengt met zich dat de toetsing door de rechter van de gebruikmaking van die bevoegdheid terughoudend moet zijn (ECLI:NL:CRVB:2002:AE6146, heeft de Raad dit beleid niet onredelijk geacht.
). In het kader van functietoewijzing hanteert de minister het beginsel van horizontale mobiliteit, waarbij meerwaarde wordt toegekend aan het reeds bekleden van een rang die aan de functie is verbonden. In de uitspraak van 24 januari 2002,De door appellant geambieerde functie van CHIEF SMC betreft een functie met de rang van kapitein/ritmeester. Appellant heeft de rang van eerste luitenant. Gelet op 4.1 mocht de minister bij toewijzing van de vacante functie de voorkeur geven aan een kandidaat die de rang van kapitein/ritmeester reeds bekleedde. Ook stond het de minister vrij om de vacature nogmaals open te stellen teneinde alsnog een kandidaat te vinden die met toepassing van het beginsel van horizontale mobiliteit kon worden benoemd. Reeds hierom heeft de minister de sollicitatie van appellant naar de functie van CHIEF SMC in redelijkheid kunnen afwijzen. Hetgeen appellant heeft aangevoerd met betrekking tot functietoewijzing op “kleur” kan, gelet op het vorenstaande, buiten bespreking blijven.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op bestreden besluit 1 niet slaagt.
De dwangsom
Ten aanzien van de dwangsom dient slechts de vraag te worden beantwoord of de minister één dan wel twee maal het maximumbedrag van € 1.260,- is verschuldigd.
De rechtbank heeft, met de minister, overwogen dat sprake is van één bezwaarschrift dat weliswaar is gericht tegen twee afzonderlijke besluiten, maar waarop slechts één beschikking is gegeven, zodat slechts eenmaal het maximumbedrag is verschuldigd.
Appellant stelt zich op het standpunt dat het hier om twee bezwaren gaat tegen twee afzonderlijke besluiten en dat twee ingebrekestellingen zijn gevolgd, zodat twee maal het maximumbedrag is verschuldigd. Dat hij om proceseconomische redenen heeft gekozen voor één bezwaarschrift en dat de bezwaren tegen beide besluiten in één geschrift zijn afgedaan, maakt dit volgens hem niet anders.
Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb in verbinding met artikel 7:14 van de Awb verbeurt het bestuursorgaan een dwangsom indien een beschikking op bezwaar niet tijdig wordt gegeven. Onder beschikking wordt ingevolge artikel 1:3, tweede lid, van de Awb verstaan een besluit dat niet van algemene strekking is, met inbegrip van de afwijzing van een aanvraag daarvan. Onder besluit wordt ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Met het bezwaarschrift van 18 januari 2011 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen zowel het besluit van 25 oktober 2010 als het besluit van 23 november 2010. De minister diende aldus twee beschikkingen op bezwaar te nemen. Nu de minister deze beschikkingen op bezwaar niet tijdig heeft gegeven en van appellant voor beide besluiten een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen, verbeurt de minister twee maal een dwangsom. Het feit dat de bezwaren in dit geval zijn gemaakt in één bezwaarschrift, maakt dit niet anders. Hetzelfde geldt voor het feit dat de minister uiteindelijk in één geschrift op beide bezwaren heeft beslist. De verschuldigdheid van de dwangsommen vloeit immers voort uit het niet tijdig geven van de beschikkingen op bezwaar en de ontvangst van de schriftelijke ingebrekestellingen. Of de bezwaren uiteindelijk worden afgedaan in twee afzonderlijke geschriften of in één gezamenlijk geschrift, is niet relevant. Anders dan de rechtbank veronderstelt, dient de term beschikking in artikel 4:17, eerste lid, van de Awb niet te worden opgevat als geschrift, maar als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Het ‘bestreden besluit’ bevat twee beschikkingen op bezwaar.
De conclusie is dat de minister twee maal het maximumbedrag van € 1.260,- is verschuldigd.
Uit 4.4 tot en met 4.9 volgt dat het hoger beroep voor zover dat betrekking heeft op bestreden besluit 2 slaagt. De aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking. Het beroep tegen bestreden besluit 2 zal alsnog gegrond worden verklaard met vernietiging van dit besluit. De Raad zal zelf in de zaak voorzien door het verschuldigde bedrag aan dwangsommen vast te stellen op in totaal € 2.520,-.
Er is ten slotte aanleiding de minister te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 974,- in beroep en € 974,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal € 1.948,-.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het besluit van 29 november 2011;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 november 2011 gegrond en vernietigt dit besluit;- stelt het door de minister aan appellant verschuldigde bedrag aan dwangsommen vast op in totaal € 2.520,-;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- bepaalt dat de minister aan appellant het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 232,- vergoedt;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep tot een
bedrag van in totaal € 1.948,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en C.H. Bangma en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2014.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) B. Rikhof