Home

Centrale Raad van Beroep, 25-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:283, 15/7724 WMO

Centrale Raad van Beroep, 25-01-2017, ECLI:NL:CRVB:2017:283, 15/7724 WMO

Inhoudsindicatie

Geen beroep omdat geen aanvraag is gedaan. Appellante is er niet in geslaagd de verzending van haar aanvraag aannemelijk te maken. Nu moet worden aangenomen dat appellante geen aanvraag heeft ingediend, is er ook geen sprake van het op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. Dit betekent dat ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, geen beroep kon worden ingesteld.

Uitspraak

15/7724 WMO

Datum uitspraak: 25 januari 2017

Centrale Raad van Beroep

Meervoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 september 2015, 15/2632 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellante] te [woonplaats] (appellante)

het college van burgemeester en wethouders van Vlissingen (college)

PROCESVERLOOP

Appellante heeft hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Namens appellante heeft mr. V.M.C. Verhaegen, advocaat, nadere stukken ingediend. Het college heeft hierop gereageerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 december 2016. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Verhaegen. Het college is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellante ondervindt beperkingen bij het verrichten van huishoudelijke taken. In verband hiermee heeft het college appellante (laatstelijk) bij besluit van 27 juni 2014 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) huishoudelijke hulp toegekend voor vier uur per week voor de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014. De huishoudelijke hulp is toegekend in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).

1.2.

Appellante heeft op 27 april 2015 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar aanvraag om verlenging van de huishoudelijke hulp in de vorm van een pgb.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat niet is voldaan aan de in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgenomen eisen voor het instellen van beroep tegen het niet tijdig beslissen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij een aanvraag om een besluit te nemen heeft ingediend, zodat van het niet tijdig nemen van een besluit geen sprake is.

3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

De Raad stelt vast dat de aangevallen uitspraak op 13 oktober 2015 is verzonden en dat appellante daartegen op 19 november 2015 digitaal hoger beroep heeft ingesteld. Daarmee is het hogerberoepschrift, anders dan het college heeft betoogd, binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken ingediend.

4.2.

Appellante beoogt met deze procedure (uiteindelijk) te bewerkstelligen dat het college haar over de periode vanaf 1 januari 2015 een pgb voor huishoudelijke hulp verleent. Nu appellante heeft gesteld dat zij tot juni 2015 hulp in de huishouding heeft gehad en aan haar pas met ingang van 22 januari 2016 opnieuw een pgb voor huishoudelijke hulp is toegekend, kan het college niet worden gevolgd in het standpunt dat appellante geen procesbelang (meer) heeft bij de beoordeling van het geschil.

4.3.1.

Ingevolge artikel 1:3, derde lid, van de Awb wordt onder aanvraag verstaan een verzoek van een belanghebbende een besluit te nemen.

4.3.2.

In artikel 4:1 van de Awb is, voor zover hier van belang, bepaald dat de aanvraag schriftelijk wordt ingediend.

4.3.3.

In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.

4.3.4.

Ingevolge artikel 8:1 van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de bestuursrechter.

4.4.

Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt dat zij een aanvraag om verlenging van de huishoudelijke hulp heeft ingediend, gehandhaafd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de bewijslast dat een aanvraag is ingediend bij niet-aangetekende verzending op appellante rust. Dit wordt niet anders indien, zoals appellante stelt, het college geen goede registratie heeft bijgehouden van de gevoerde telefoongesprekken met appellante.

4.5.

Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellante er niet in is geslaagd de verzending van haar aanvraag aannemelijk te maken, zodat er van dient te worden uitgegaan dat deze aanvraag niet is ingediend.

4.6.

Nu moet worden aangenomen dat appellante geen aanvraag heeft ingediend, is er ook geen sprake van het op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit. Dit betekent dat ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, geen beroep kon worden ingesteld.

4.7.

Uit 4.6 volgt dat de rechtbank onbevoegd was om kennis te nemen van het beroep van appellante. De rechtbank heeft dit niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad de rechtbank onbevoegd verklaren.

5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

vernietigt de aangevallen uitspraak;

-

verklaart de rechtbank onbevoegd.

Deze uitspraak is gedaan door J.P.A. Boersma als voorzitter en L.M. Tobé en N.R. Docter als leden, in tegenwoordigheid van M.S.E.S. Umans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2017.

(getekend) J.P.A. Boersma

(getekend) M.S.E.S. Umans