Home

Centrale Raad van Beroep, 09-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3079, 17-3707 PW

Centrale Raad van Beroep, 09-10-2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3079, 17-3707 PW

Gegevens

Instantie
Centrale Raad van Beroep
Datum uitspraak
9 oktober 2018
Datum publicatie
15 oktober 2018
ECLI
ECLI:NL:CRVB:2018:3079
Zaaknummer
17-3707 PW

Inhoudsindicatie

Niet tijdig beslissen op meerdere aanvragen. Redelijke toepassing van artikel 4:17 Awb brengt met zich mee dat slechts één dwangsom is verbeurd. (Verwijzing naar CRvB 2017:1815).

Uitspraak

17 3707 PW

Datum uitspraak: 9 oktober 2018

Centrale Raad van Beroep

Enkelvoudige kamer

Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van

29 maart 2017, 16/3755 (aangevallen uitspraak)

Partijen:

[appellant] te [woonplaats] (appellant)

het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard (college), als rechtsopvolger van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking A2-gemeenten

PROCESVERLOOP

In dit geding treedt het college in de plaats van het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking A2-gemeenten (dagelijks bestuur). Onder het college wordt hierna tevens het dagelijks bestuur verstaan.

Namens appellant heeft mr. J. van de Wiel, advocaat, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van de Wiel. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door

mr. J.M.W.M. Peerboom.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.

1.1.

Appellant heeft in het aanvraagformulier van 26 november 2015 een aanvraag om bijzondere bijstand gedaan. Hij heeft verzocht om tegemoetkoming in de kosten van het eigen risico van de zorgverzekering voor langdurig chronisch zieken over 2014 en 2015. Bij brief van 22 januari 2016 heeft appellant het college er op gewezen dat de wettelijke termijn voor het beslissen op zijn verzoek op 21 januari 2016 is verstreken en dat als het college niet binnen twee weken alsnog een besluit neemt, hij een dwangsom is verschuldigd.

Appellant heeft vervolgens op het door het college toegezonden formulier ‘tegemoetkoming ziektekosten chronisch zieken en gehandicapten 2015 Valkenswaard’ het eigen risico over de jaren 2014 en 2015 vermeld en dit formulier op 24 februari 2016 teruggezonden.

1.2.

Bij besluit van 1 maart 2016 heeft het college appellant over het jaar 2015 een tegemoetkoming inzake het eigen risico toegekend. Bij besluit van 15 september 2016 heeft het college de tegemoetkoming over het jaar 2014 afgewezen.

1.3.

Bij besluit van 13 mei 2016 heeft het college appellant meegedeeld dat geen dwangsommen zijn verbeurd wegens het niet tijdig beslissen.

1.4.

Bij besluit van 28 juli 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 november 2016 (bestreden besluit), heeft het college het besluit van 13 mei 2016 ingetrokken en vastgesteld dat € 580,- aan dwangsommen zijn verbeurd. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat met het besluit van 1 maart 2016, zij het onvolledig, op de aanvraag van appellant is beslist en dat daarom over de periode na dit besluit geen dwangsommen zijn verbeurd. De beoordeling of een besluit is genomen, staat los van de beoordeling van de juistheid van dat besluit.

2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het college geen kostenvergoeding in bezwaar heeft toegekend en in zoverre zelf in de zaak voorzien. De rechtbank heeft overwogen dat de beroepsgrond dat de dwangsommen op een te laag bedrag zijn vastgesteld, niet slaagt, aangezien het college met het besluit van 1 maart 2016, zij het onvolledig, op de aanvraag heeft beslist.

3. In hoger beroep heeft appellant zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellant heeft aangevoerd dat het college ook over de periode ná 1 maart 2016 dwangsommen heeft verbeurd, omdat pas op 15 september 2016 een besluit is genomen op zijn aanvraag over 2014. Appellant heeft op 26 november 2015 immers twee aanvragen ingediend voor twee verschillende gesloten tijdvakken, op grond van twee verschillende regelingen. De regeling ‘tegemoetkoming ziektekosten chronisch zieken en gehandicapten 2015’ bestond in 2014 namelijk nog niet. Dat de aanvragen op één formulier zijn ingediend maakt dit niet anders. Appellant zou een effectief rechtsmiddel worden onthouden als het college geen dwangsom zou verbeuren voor het niet tijdig beslissen op het verzoek over 2014, omdat over 2015 al is beslist. Voor zover sprake is van één aanvraag dan is pas bij het besluit van 15 september 2016 volledig op die aanvraag beslist en heeft het college ook in dat geval tot die tijd dwangsommen verbeurd.

4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.

4.1.

Ter zitting heeft het college het bestreden besluit uitdrukkelijk voor zijn rekening genomen omdat het dagelijks bestuur en niet het college op 1 november 2016 bevoegd was om te besluiten op bezwaar. Zoals de Raad eerder heeft vastgesteld (uitspraak van

1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550) kan ook bij een bevoegdheidsgebrek als hier aan de orde toepassing worden gegeven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Aannemelijk is dat belanghebbenden door het bevoegdheidsgebrek niet zijn benadeeld. Immers, ook als het gebrek zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. De Raad zal daarom dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren.

4.2.

In geschil is of het college ook over de periode ná 1 maart 2016 dwangsommen heeft verbeurd.

4.3.

Uit de uitspraak van de Raad van 4 mei 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:1815) volgt dat op grond van artikel 4:17, eerste lid, van de Awb niet in ieder geval waarin het bestuursorgaan niet tijdig heeft beslist over meerdere besluiten, evenzovele dwangsommen verschuldigd zijn als er besluiten hadden moeten worden genomen. In die uitspraak heeft de Raad overwogen dat een uitzondering op het beginsel, dat per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is, behoort te gelden in de situatie waarin aanvragen - inclusief bezwaarschriften - (nagenoeg) gelijktijdig zijn gedaan en inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich brengt dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. Voorts heeft voor ieder besluit te gelden dat sprake moet zijn geweest van een desbetreffende schriftelijke ingebrekestelling.

4.4.

De in 4.3 genoemde uitzondering doet zich hier voor. In dit geval zijn de aanvragen gelijktijdig gedaan, vervat in één aanvraagformulier en is één bezwaar gemaakt. De aanvragen hangen voorts inhoudelijk met elkaar samen. Dat de regeling ‘tegemoetkoming ziektekosten chronisch zieken en gehandicapten 2015’ bestond en in 2014 nog niet, doet aan deze samenhang niet af. Het college heeft met het besluit van 1 maart 2016, ofschoon onvolledig, op de aanvragen beslist. Een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb brengt dan met zich mee dat slechts één dwangsom wordt verbeurd. Dat het college pas op 15 september 2016 volledig heeft beslist maakt niet dat tot die datum dwangsommen zijn verbeurd. Anders dan appellant heeft aangevoerd is hem geen effectief rechtsmiddel onthouden omdat hij bezwaar kon maken en in dat verband had kunnen aanvoeren dat onvolledig is beslist.

4.5.

Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak met verbetering van gronden moet worden bevestigd.

5. Aanleiding bestaat om het college te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.002,- in beroep en € 1.002,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep

-

bevestigt de aangevallen uitspraak;

-

veroordeelt het college in de kosten van appellant tot een bedrag van € 2.004,-;

-

bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van A.M. Pasmans als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 oktober 2018.

(getekend) A.B.J. van der Ham

(getekend) A.M. Pasmans