Centrale Raad van Beroep, 02-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635, 22/3673 WMO15
Centrale Raad van Beroep, 02-04-2024, ECLI:NL:CRVB:2024:635, 22/3673 WMO15
Gegevens
- Instantie
- Centrale Raad van Beroep
- Datum uitspraak
- 2 april 2024
- Datum publicatie
- 3 april 2024
- ECLI
- ECLI:NL:CRVB:2024:635
- Zaaknummer
- 22/3673 WMO15
Inhoudsindicatie
In deze zaak oordeelt de Raad dat geen procesbelang meer aanwezig is. Dat wordt niet anders doordat aan appellant, nu zijn bezwaren niet-ontvankelijk, respectievelijk ongegrond zijn verklaard, geen vergoeding van de kosten van bezwaar is toegekend. De Raad trekt hiermee zijn rechtspraak over de aanwezigheid van procesbelang in relatie tot de kosten van bezwaar gelijk met zijn rechtspraak over procesbelang in relatie tot de kosten van beroep en hoger beroep.
Uitspraak
22/3673 WMO15, 23/985 WMO15
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel van 20 oktober 2022, 22/956 (aangevallen uitspraak 1) en van 15 februari 2023, 22/1558 (aangevallen uitspraak 2)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hof van Twente (college)
Datum uitspraak: 2 april 2024
SAMENVATTING
In deze zaak oordeelt de Raad dat geen procesbelang meer aanwezig is. Dat wordt niet anders doordat aan appellant, nu zijn bezwaren niet-ontvankelijk, respectievelijk ongegrond zijn verklaard, geen vergoeding van de kosten van bezwaar is toegekend. De Raad trekt hiermee zijn rechtspraak over de aanwezigheid van procesbelang in relatie tot de kosten van bezwaar gelijk met zijn rechtspraak over procesbelang in relatie tot de kosten van beroep en hoger beroep.
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. K. Wevers hoger beroep ingesteld tegen beide aangevallen uitspraken. Het college heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaken behandeld op een zitting van 8 januari 2024. Voor appellant is mr. Wevers verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door T. Koopman.
OVERWEGINGEN
Inleiding
1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
Appellant, geboren in 1961, heeft sinds 2008 hartproblemen. Ook heeft appellant eerder een herseninfarct gehad. Hierdoor ondervindt appellant beperkingen.
Met een besluit van 2 augustus 2021 heeft het college aan appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt (basismodule huishoudelijke ondersteuning en aanvullende module regie) in de vorm van zorg in natura. Deze maatwerkvoorziening is verstrekt voor de periode van 9 augustus 2021 tot en met 7 augustus 2022.
Op 16 december 2021 heeft appellant bij het college een nieuwe melding voor huishoudelijke ondersteuning gedaan. Verder heeft appellant op 10 januari 2022 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 2 augustus 2021.
Naar aanleiding van de melding van 16 december 2021 heeft het college bij besluit van 2 maart 2022 aan appellant een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt (schoonmaakmodule voor zwaar en licht huishoudelijk werk en aanvullende module regie) in de vorm van zorg in natura. Deze maatwerkvoorziening is aan appellant verstrekt voor de periode 7 maart 2022 tot en met 7 augustus 2022.
Met een besluit van 28 april 2022 (bestreden besluit 1) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 augustus 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding.
Het college heeft met een besluit van 2 augustus 2022 (bestreden besluit 2) het bezwaar van appellant tegen het besluit van 2 maart 2022 ongegrond verklaard.
Met een besluit van 27 juli 2022 heeft het college opnieuw aan appellant een maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning verstrekt (schoonmaakmodule voor zwaar en licht huishoudelijk werk en aanvullende module regie), nu voor de periode 8 augustus 2022 tot en met 6 augustus 2023. Appellant heeft tegen dat besluit geen bezwaar gemaakt.
De uitspraken van de rechtbank
Aangevallen uitspraak 1
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaarschrift is vier maanden te laat ingediend en er bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.
Aangevallen uitspraak 2
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 2 niet-ontvankelijk verklaard, omdat appellant geen procesbelang meer heeft bij de behandeling van het beroep. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het om een afgesloten periode in het verleden gaat en appellant geen belang heeft bij de beoordeling van deze periode. Het gaat om zorg in natura die niet met terugwerkende kracht kan worden toegekend of verhoogd. Ook is geen sprake van geleden schade. Verder is geen bezwaar aangetekend tegen de maatwerkvoorziening die met een besluit van 27 juli 2022 is toegekend voor de periode volgend op de periode in geding. Daaruit moet worden geconcludeerd dat appellant het eens is met de nieuwe maatwerkvoorziening. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellant in een e-mail van 11 juli 2022 aan het college heeft laten weten dat de toegekende maatwerkvoorziening voldoende is. Een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit is daarom ook niet van belang voor een toekomstige periode.
Het standpunt van appellant
3. Namens appellant heeft zijn gemachtigde bevestigd dat appellant tevreden is met de voorziening die is toegekend op 27 juli 2022. De gemachtigde meent dat nog procesbelang aanwezig is in verband met de gevraagde vergoeding van bezwaarkosten.