Gerechtshof Amsterdam, 18-03-1999, AA8152, P98/04057
Gerechtshof Amsterdam, 18-03-1999, AA8152, P98/04057
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 maart 1999
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:1999:AA8152
- Zaaknummer
- P98/04057
Inhoudsindicatie
Belanghebbende, een v.o.f, verricht diensten bestaande uit het geven van medische (psychologisch-psychiatrische) adviezen. De verzoeken om advies zijn in het algemeen gericht aan de ene vennoot, psychiater. Hij onderzoekt de patiënten, beslist omtrent de inhoud van de rapporten en ondertekent de rapporten. Hij is als medicus verantwoordelijk voor de rapporten. De andere vennoot houdt zich voornamelijk bezig met voorbereidende werkzaamheden zoals bestudering van de vaak omvangrijke dossiers in te onderzoeken gevallen en met de afwerking van de uit te brengen rapporten. De diensten zijn niet deelbaar. Artikel 11 lid 1 letter g Wet OB is van toepassing.
Uitspraak
Gerechtshof te Amsterdam
Kenmerk: P98/04057
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak op het beroep van de vennootschap onder firma X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak, gedagtekend 21 augustus 1998, van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P, de inspecteur, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1993 tot en met 1996.
Het beroep is behandeld ter zitting van 4 maart 1999.
BESLISSING
Het Hof
- verklaart het beroep gegrond,
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur en de naheffingsaanslag,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 2.130 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen en
- gelast de inspecteur het gestorte griffierecht ten bedrage van f 80 aan belanghebbende te vergoeden.
GRONDEN
1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende ondernemer is en dat de in geding zijnde diensten, bestaande uit het geven van medische adviezen, door belanghebbende worden verricht. Tussen partijen is in geschil of evenbedoelde diensten zijn vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel g, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet). De inspecteur heeft ten aanzien van de helft van de ter zake gedeclareerde bedragen omzetbelasting nageheven, zich daarbij kennelijk op het standpunt stellend dat de diensten voor de helft zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Belanghebbende stelt dat de diensten zijn vrijgesteld van omzetbelasting.
2. A, psychiater en vennoot van belanghebbende, heeft ter zitting onweersproken gesteld dat de verzoeken om advies op een enkele uitzondering na aan hem persoonlijk zijn gericht, dat hij in alle gevallen de te beoordelen persoon ziet, dat hij omtrent de inhoud van het uit te brengen rapport beslist, dat de rapporten door hem persoonlijk worden getekend, dat hij als medicus verantwoordelijk is voor het advies en dat de factuur ter zake van de dienst wordt uitgereikt door belanghebbende. Belanghebbende heeft voorts niet althans onvoldoende gemotiveerd weersproken gesteld dat B, wetenschappelijk medewerker en vennoot van belanghebbende, zich met name bezig houdt met voorbereidende werkzaamheden zoals bestudering van de vaak omvangrijke dossiers in te onderzoeken gevallen en met de afwerking van de uit te brengen rapporten, dat deze werkzaamheden een aanzienlijk tijdsbeslag vergen en dat daarmee de overeengekomen winstverdeling wordt verklaard.
3. Het Hof stelt voorop dat de gedingstukken en het verhandelde ter zitting geen enkel aanknopingspunt bieden voor de stelling dat de in geding zijnde diensten deelbaar zijn in die zin, dat op een deel de vrijstelling wel en op een ander deel de vrijstelling niet van toepassing is. Nagegaan moet derhalve worden of de diensten als zodanig kunnen delen in de vrijstelling.
4. Partijen gaan er, mede gelet op de resolutie van de staatssecretaris van Financiën van 2 oktober 1980, nr. 280-12679, vanuit dat de omstandigheid dat de diensten worden verleend door een vennootschap onder firma op zichzelf niet aan toepassing van de onderhavige vrijstelling in de weg staat, maar dat alsdan wel vereist is dat de desbetreffende beoefenaar van het medische beroep de dienst persoonlijk jegens derden verricht. Dit uitgangspunt acht het Hof juist.
5. Uit de onder 2. vermelde feiten en omstandigheden, in hun onderling verband bezien, leidt het Hof af dat A in zijn hoedanigheid van psychiater de adviezen heeft verstrekt. Daaruit volgt dat de onderhavige diensten voldoen aan het bepaalde in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, van de Wet. Daaruit volgt voorts, mede in het licht van het onder 4. overwogene, dat de door belanghebbende verrichte diensten zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Met betrekking tot de tussen de vennoten overeengekomen winstverdeling merkt het Hof nog op, zulks ten overvloede, dat de daarvoor ter zitting gegeven verklaring toereikend moet worden geacht, mede gelet op de door B nagenoeg voltooide studie psychologie en haar deskundigheid op het vakgebied, die kennelijk niet vergelijkbaar is met die van assistenten van medici.
6. Uit al het vorenoverwogene volgt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd.
7. Het Hof acht termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten fiscale procedures komt voor vergoeding in aanmerking f 710 x 2 voor proceshandelingen x 1,5 wegens het gewicht van de zaak, ofwel f 2.130.
De uitspraak is vastgesteld op 18 maart 1999 door mrs. Bijl, voorzitter, Boersma en Den Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. Pechler, gerechtsauditeur, en mr. Groot als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door de voorzitter en de griffier ondertekend.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.