Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2000, AA7525, 99/01034

Gerechtshof Amsterdam, 06-03-2000, AA7525, 99/01034

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 maart 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7525
Zaaknummer
99/01034

Inhoudsindicatie

De verkoop van het onverdeeld aandeel in een pand waarin de onderneming werd uitgeoefend levert belaste winst op; het gelijkheidsbeginsel brengt niet mee dat het pand privé-vermogen is nu de mede-eigenaar, die zijn praktijk in BV-vorm uitoefent, het pand wel tot zijn privé-vermogen rekent.

Nu belanghebbende zijn praktijk overigens in dezelfde omvang is blijven uitoefenen valt de winst op het pand niet te kwalificeren als stakingswinst.

Uitspraak

99/01034

6 maart 2000

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tweede Meervoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, verweerder, gedagtekend 25 februari 1999 betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995.

Het beroep is behandeld op de zitting van 21 februari 2000.

BESLISSING

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

GRONDEN

1.1. Belanghebbende dreef in 1990 samen met mr. A en mr. B een advocatenpraktijk te Z in het kantoorpand a-straat 1. A en B waren sinds 1983 gezamenlijk eigenaar van dit pand. De praktijk betaalde een jaarlijkse vergoeding van f 72.000,- aan de beide eigenaren van het pand.

A is per 1 januari 1991 uit de maatschap getreden en hij heeft zijn onverdeelde helft in het pand per die datum overgedragen aan belanghebbende.

Mr. C is in 1993 tot de maatschap toegetreden en mr. D in 1994; zij verkregen geen aandeel in het pand.

Belanghebbende oefent tot op heden in maatschapsverband het beroep van advocaat uit onder de naam A & B Advocaten.

Per 1 juli 1995 heeft belanghebbende de onverdeelde helft in het pand overgedragen aan B voor de taxatiewaarde, zijnde 50% van f 710.000,-.

1.2. Voor de exploitatie van het pand werd jaarlijks een afzonderlijke jaarrekening opgemaakt, los van die van de advocatenpraktijk.

1.3. In de aangifte over 1991 had belanghebbende geen baten uit de exploitatie van het pand opgenomen. Op 27 april 1994 deelde verweerder aan belanghebbende mee dat hij zou afwijken van de over 1991 ingediende aangifte; de tekst van de brief bevat de volgende passage

Inkomsten overige onroerende goederen

Huuropbrengst, kosten en afschrijvingen met betrekking tot de onroerend goed-maatschap A-straat 1 zijn niet verwerkt in de aangifte inkomstenbelasting 1991. Per saldo bedraagt de korrektie op het aangegeven inkomen f 6.020

1.4. In de aangifte over 1992, 1993 en 1994 rekende belanghebbende de baten uit de exploitatie van het pand expliciet tot de winst uit zijn onderneming.

In zijn aangifte over 1995 heeft belanghebbende de baten uit de exploitatie tot 1 juli gerekend tot de winst uit onderneming; de winst bij overdracht van het pand rekende hij tot de stakingswinst. In alle genoemde jaren ontving belanghebbende nog inkomsten uit de verhuur van de panden b-straat 1 en 3 te Q welke hij aangaf als inkomsten uit overige onroerende zaken.

1.5. Bij het opleggen van de aanslag heeft verweerder de berekening van de overdrachtswinst herzien en deze winst gerekend tot de reguliere winst uit onderneming.

2.1. Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden en de inhoud van het beroepschrift gaan partijen er kennelijk vanuit dat de onverdeelde helft van a-straat 1 tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende behoorde. Naar 's-Hofs oordeel is dit uitgangspunt juist.

2.2. Verweerder heeft tijdens het horen en in de uitspraak op het bezwaar gesteld dat B zijn advocatenpraktijk uitoefent voor rekening van een besloten vennootschap en derhalve uit deze praktijk geen winst geniet. Belanghebbende heeft deze stelling in het beroepschrift niet betwist. Het Hof zal dan ook van de juistheid van de stelling uitgaan.

Nu belanghebbende zijn praktijk uitoefent voor eigen rekening is zijn fiscale positie niet vergelijkbaar met die van B zodat reeds daarom het gelijkheidsbeginsel niet meebrengt dat ook voor belanghebbende de exploitatie van a-straat 1 aangemerkt moet worden als de exploitatie van een vermogensbestanddeel buiten de sfeer van zijn onderneming.

2.3. Ook na de brief van 27 april 1994 heeft belanghebbende de resultaten van de exploitatie van het pand aangemerkt als onderdeel van de door hem genoten winst uit onderneming. De genoemde brief bevat weliswaar de aanduiding "inkomsten overige onroerende goederen" doch deze aanduiding valt kennelijk te verstaan als aanduiding van de correctie met betrekking tot de niet-aangegeven inkomsten uit de exploitatie van het pand zonder dat zulks een beslissende fiscale kwalificatie behelst. Uit de vermelding in de aangifte tot en met 1995 leidt het Hof dan ook af dat bij belanghebbende niet het vertrouwen is gewekt dat verweerder het pand zou aanmerken als onderdeel van het privé-vermogen, nog daargelaten de vraag of zulks juist zou zijn.

2.4. Belanghebbende oefent tot op heden een advocatenpraktijk uit en gesteld noch gebleken is dat de overdracht van zijn aandeel in het pand enige relatie had met een mogelijke overdracht van een gedeelte van zijn praktijk dan wel met een duurzame inkrimping. De enkele overdracht van zijn aandeel in het pand valt dan ook niet aan te merken als een voordeel behaald bij het staken van een gedeelte van de onderneming. Daaraan doet niet af de omstandigheid dat voor de exploitatie van het pand een afzonderlijke jaarrekening werd opgemaakt.

2.5. Nu belanghebbende overigens de juistheid van de aanslag niet betwist is het gelijk aan verweerder.

3. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

De uitspraak is gedaan op 6 maart 2000 door mr. Bijl, Boersma en Den Boer, in tegenwoordigheid van mr. Rentenaar-Groot als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.

De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is griffierecht verschuldigd.

De vervanging van een mondelinge uitspraak strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is ook griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.