Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-10-2000, AA7537, 00/01013

Gerechtshof Amsterdam, 02-10-2000, AA7537, 00/01013

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 oktober 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7537
Zaaknummer
00/01013

Inhoudsindicatie

Nu de inspecteur bij het opleggen van de voorlopige aanslag op basis van gegevens over voorgaande jaren een redelijke schatting heeft gemaakt van de genoten inkomsten, belanghebbende niet gemotiveerd heeft gesteld dat de situatie anders is dan in voorgaande jaren en belanghebbende geen berekening heeft overgelegd waaruit de onjuistheid van de gehanteerde berekening zou kunnen volgen blijft deze voorlopige aanslag in stand.

Uitspraak

00/01013

2 oktober 2000

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tweede Meervoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur, gedagtekend 24 januari 2000, betreffende de voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over 1999.

Het beroep is behandeld op de zitting van 18 september 2000.

BESLISSING

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 220.000,- en ingehouden loonheffing tot een bedrag van f 7.961,-;

- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 60,- aan belanghebbende te vergoeden en

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 2.840,-, te betalen door de Staat.

GRONDEN

1.1. Belanghebbende ontvangt een WAO-uitkering.

Op 22 december 1997 heeft de rechtbank te Haarlem belanghebbende veroordeeld voor (onder meer) de handel in verdovende middelen in de periode 1 mei 1997 tot en met 30 augustus 1997. Tot de stukken behoort een aantal verklaringen, opgenomen in processen-verbaal, waarin diverse personen verklaren dat belanghebbende ook na deze periode verdovende middelen heeft verkocht. Op 11 november en 23 december 1998 heeft de politie in een pand van belanghebbende verdovende middelen aangetroffen.

Tot de stukken behoren verklaringen dat belanghebbende dat hij inkomsten genoot uit de verhuur van kamers in een pand aan de a-straat 2 te Z en het pand b-plein 1.

1.2. De inspecteur heeft op 18 november 1999 een voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van f 250.000,-.

In het verweerschrift heeft de inspecteur op basis van diverse gegevens een nadere berekening gemaakt van het door belanghebbende vermoedelijk genoten voordeel uit de verkoop van verdovende middelen en zijn inkomsten uit de kamerverhuur. De inspecteur heeft het belastbaar inkomen nader berekend op f 232.500,- en concludeert in het vertoogschrift tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 220.000,-.

2. Ter zitting heeft de gemachtigde in aanvulling op haar pleitnota nog verklaard dat zij niet weet waarom haar cliënt niet is verschenen; dat de inspecteur met nieuwe gegevens is gekomen en dat daarom deze voorlopige aanslag zou moeten vervallen waarna de inspecteur eventueel een nieuwe voorlopige aanslag zou kunnen opleggen; dat de verhuurde woning erg klein was en weinig gasten kon herbergen; dat belanghebbende in 1997 inderdaad ook veroordeeld is voor de handel in verdovende middelen; dat belanghebbende verklaard heeft dat hij geen verdovende middelen meer gebruikt en dat zij hem gelooft.

De inspecteur heeft nog verklaard dat belanghebbende over 1999 nog geen aangifte heeft gedaan, dat hij belanghebbende nog niet heeft aangemaand tot het doen van aangifte en dat hij nog geen (definitieve) aanslag heeft opgelegd; dat er nog gesprekken gaande zijn over de aanslagen over 1996 en 1997; dat ten onrechte 1998 geregeld is zonder correctie; dat achterstand in de huur niet inhoudt dat belanghebbende in 1999 geen huur zal hebben ontvangen; dat de ontvanger beslag heeft gelegd op geld en de opbrengst van de verkochte woning; dat het belastbare inkomen bij de (definitieve) aanslag vermoedelijk met omkering van de bewijslast zal worden bepaald; dat hij het juist acht dat belanghebbende de proceskosten vergoed krijgt nu ook in zijn visie de uitspraak moet worden vernietigd.

3.1. In zijn verweerschrift heeft de inspecteur een berekening gemaakt van het door hem verdedigde belastbare inkomen en hij heeft stukken overgelegd ter onderbouwing van deze berekening. De gemachtigde heeft hierop kunnen reageren en zij heeft dat ter zitting ook daadwerkelijk gedaan. Het hof is dan ook niet van oordeel dat een behoorlijke procesorde mee zou moeten brengen dat de uitspraak op het bezwaar reeds wegens het ontbreken van voldoende toelichting zou moeten worden vernietigd.

3.2. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur op basis van de over voorgaande jaren bekende gegevens een redelijke schatting gemaakt van de opbrengsten die belanghebbende genoot uit de handel in verdovende middelen en de gemachtigde heeft niet gemotiveerd gesteld dat de situatie met betrekking tot deze handel in 1999 anders was dan die in voorgaande jaren. Het hof acht de door de inspecteur gemaakte berekening van het genoten voordeel dan ook alleszins redelijk en hetzelfde geldt voor de berekening van het voordel uit de verhuur van kamers dan wel het verlenen van logies.

3.3. Het illegale karakter van de handel in verdovende middelen is geen reden de daaruit genoten voordelen buiten aanmerking te laten als bron van inkomen (zie HR 9 maart 1994, BNB 1994/138). De inspecteur heeft deze voordelen dan ook terecht tot een van de onderdelen van het belastbare inkomen kunnen rekenen.

3.4. Belanghebbende heeft tot het moment van de mondelinge behandeling geen berekening overgelegd waaruit zou kunnen volgen dat de onder 3.2 aangeduide berekening van de inspecteur onjuist is. Naar het oordeel van het hof heeft de inspecteur dan ook in redelijkheid het bedrag van de vermoedelijk verschuldigde belasting kunnen baseren op een belastbaar inkomen het berekende belastbare inkomen van f 220.000,-.

4. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en wel tot een bedrag van f 1.420,-, zijnde 2 (voor proceshandelingen) x f 710,- x 2 (voor het gewicht van de zaak).

De uitspraak is gedaan op 2 oktober 2000 door mr. Bijl, Boersma en Den Boer, in tegenwoordigheid van mr. Trippert als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, bij verhindering van de voorzitter ondertekend door het oudste lid van de belastingkamer en de griffier.

Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van de mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.