Gerechtshof Amsterdam, 04-09-2000, AA7538, 99/02536
Gerechtshof Amsterdam, 04-09-2000, AA7538, 99/02536
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 4 september 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7538
- Zaaknummer
- 99/02536
Inhoudsindicatie
Dienst of kosten voor gemene rekening? In casu zijn de in rekening gebrachte bedragen niet als kosten voor gemene rekening aan te merken, nu er geen sprake is van een tevoren vaststaande verdeelsleutel.
Uitspraak
99/02536
4 september 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de fiscale eenheid X N.V. c.s. te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Grote ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 9 augustus 1999, ingediend door A te Q als gemachtigde en aangevuld bij brief van 30 september 1999.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 2 juli 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 juli 1998 tot en met 30 september 1998.
De naheffingsaanslag is vastgesteld op een bedrag van f 4.647 aan enkelvoudige belasting, zonder verhoging. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur de naheffingsaanslag gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de naheffingsaanslag.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Met toestemming van de voorzitter van de meervoudige belastingkamer heeft belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Ter zitting van 5 juni 2000 zijn verschenen de gemachtigde vergezeld van B en C, alsmede de inspecteur vergezeld van D en E. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende oefent het bankbedrijf uit. X N.V. is een onderdeel van belanghebbende. Het hoofdkantoor van het concern is gevestigd in Nederland en is onderdeel van X N.V. De activiteiten in het buitenland worden uitgeoefend door buitenlandse dochtervennootschappen en nevenvestigingen (hierna: de buitenlandse vestigingen) van X N.V.
2.2. Het hoofdkantoor van X N.V. belast overheadkosten door aan de in 2.1. vermelde buitenlandse vestigingen en zij heeft hiertoe op 14 juni 1996 met deze vestigingen een "cost sharing agreement" gesloten.
De toerekening van de overheadkosten vindt per kalenderjaar plaats conform de in artikel 4 van de cost sharing agreement beschreven sleutel:
non interest expenses of Party 1 (de buitenlandse vestiging)
worldwide non interest expenses of all participants to the cost sharing agreement
De ‘non interest expenses’ betreffen de overheadkosten, waaronder huisvestings- en personeelskosten, van de betrokken vestigingen. Evenbedoelde kosten staan eerst na afloop van het kalenderjaar vast. Na afloop van het kalenderjaar vindt een calculatie plaats op basis van de werkelijke kosten en wordt overeenkomstig de verdeelsleutel het aandeel van een buitenlandse vestiging vastgesteld.
2.3. X N.V. heeft op 14 september 1998 als voorschot een bedrag van f 200.000 aan overheadkosten doorbelast aan F SA gevestigd te Luxemburg.
Van evengenoemd bedrag heeft 15,6%, oftewel f 31.200, betrekking op kosten verbonden aan het centrale management van het concern.
3. Geschil
In geschil is de vraag of de kosten verbonden aan het centrale management, zoals genoemd onder 2.3., kunnen worden aangemerkt als kosten voor gemene rekening. Tussen partijen is niet in geschil dat, zo er geen sprake is van kosten voor gemene rekening, de doorbelasting van evenbedoelde kosten dient te worden aangemerkt als vergoeding ter zake van prestaties van belanghebbende welke belast zijn in Nederland.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de onder 1. opgenomen pleitnota’s.
4.2. Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, hieraan het volgende toegevoegd:
De gemachtigde:
Hier is alleen nog in geschil de vraag of de in de cost sharing agreement opgenomen verdeelsleutel een ‘tevoren vaststaande verdeelsleutel’ is als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 23 april 1997, BNB 1997/301. Met de inspecteur is tijdens het vooroverleg afgesproken dat van de totale overheadkosten eventueel circa 16% betrekking heeft op diensten waarop artikel 6, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet), van toepassing is.
Voor de verdeling van de overheadkosten over Nederland en het buitenland (totaal) bestaan verdeelsleutels binnen de bank welke door accountantsdiensten worden gecontroleerd. Ter zake van bepaalde projecten kan op grond van de cost sharing agreement een specifieke doorbelasting van kosten worden overeengekomen. De kostenverdeling is niet manipuleerbaar nu ieders portie vaststaat. De kosten wegens ziekte van een lid van de Raad van Bestuur worden doorbelast.
B:
De buitenlandse vestigingen weten op basis van budgetten ongeveer de hoegrootheid van de aan hen door te belasten kosten. In het geval van een grote aankoop door belanghebbende kunnen er afwijkingen ontstaan, doch dan bestaat er grosso modo wel een vermoeden. In het geval van een grote organisatorische uitbreiding hebben de buitenlandse vestigingen een stem voor wat betreft de overheadkosten. X Nederland deelt zelf ook mee in de overheadkosten. De betreffende internationale superieur in Nederland geeft de verdeling aan van de totale overheadkosten over X Nederland enerzijds en het buitenland anderzijds. Nu tegenwoordig overeenkomsten worden gesloten op business niveau en niet meer op landenniveau, zal de onderhavige cost sharing agreement eind van dit jaar worden beëindigd.
De inspecteur:
Om te weten of er in het buitenland omzetbelasting is geheven ter zake van de overige, niet in Nederland belastbare overheadkosten dient een onderzoek per lidstaat te worden uitgevoerd, hetgeen wij niet hebben gedaan. In het geval van de kostenverdeling van de aanschaf van een investeringsgoed zal tevoren de afschrijving vast moeten staan, zodat men weet waar men aan toe is. Het toetreden van een derde tot de cost sharing agreement kan dan moeilijk zijn.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Er is sprake van kosten voor gemene rekening indien kosten worden gemaakt ten behoeve van verschillende ondernemers die in eerste instantie door een van hen worden betaald en voor het werkelijke bedrag volgens een tevoren vaststaande verdeelsleutel over de bedoelde ondernemers worden omgeslagen, terwijl het risico van die kosten allen volgens de overeengekomen verdeelsleutel aangaat.
5.2. Bij de beoordeling of de verdeelsleutel tevoren vaststaat is naar het oordeel van het Hof beslissend het moment waarop de kosten worden gemaakt.
5.3. Uit de cost sharing agreement en hetgeen B ter zitting dienaangaande heeft verklaard, leidt het Hof af dat het bedrag van de aan buitenlandse vestigingen toe te rekenen overheadkosten wordt bepaald door een leidend functionaris van X N.V. en dat vervolgens het aldus vastgestelde bedrag over de verschillende buitenlandse vestigingen wordt verdeeld overeenkomstig de onder 2.2. genoemde verdeelsleutel. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat ten tijde van het maken van de onderhavige overheadkosten vaststaat welk deel daarvan voor rekening van de onderscheiden buitenlandse vestiging komt. Dit te minder nu uit de cost sharing agreement kan worden afgeleid dat X N.V. ook het totaal van de overheadkosten bepaalt, terwijl haar een zekere vrijheid is gegeven met betrekking tot de aard van de als zodanig in aanmerking te nemen kosten en zij daarbij slechts is gebonden aan algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen. Ook in zoverre is er geen sprake van een ten tijde van het maken van de kosten vaststaande verdeelsleutel.
5.4. Uitgaande van het onder 5.3. overwogene is tussen partijen niet in geschil dat de naheffingsaanslag tot het juiste bedrag is opgelegd.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 4 september 2000 door mrs. Bijl, voorzitter, Boersma en Den Boer, leden, in tegenwoordigheid van mr. Trippert als griffier. De uitspraak is op die datum uitgesproken.
De voorzitter van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.