Home

Gerechtshof Amsterdam, 28-06-2000, AA7559, 99/03595

Gerechtshof Amsterdam, 28-06-2000, AA7559, 99/03595

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
28 juni 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7559
Zaaknummer
99/03595

Inhoudsindicatie

De kosten in verband met de begrafenis van belanghebbendes echtgenoot beliepen ruim ƒ 100.000. Van dit bedrag had bijna ƒ 45.000 betrekking op een tent die als aula en condoleanceruimte gebruikt is. In geschil is of de kosten van de tent op belanghebbendes inkomen in aftrek kunnen worden gebracht.Naar het oordeel van het Hof is -onder meer gezien de geringe capaciteit van de aula van de begraafplaats, de kans op slecht weer tijdens de begrafenis en de maatschappelijke status (groot vermogen en ex-directeur van een grote onderneming) van de overledene- sprake van een bijzondere omstandigheid die de omvang van de kosten van de tent rechtvaardigt.

Uitspraak

99/03595

28 juni 2000

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tweede Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van wijlen X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur, gedagtekend 26 oktober 1999, betreffende de ten name van belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.

Het beroep is behandeld ter zitting van 14 juni 2000.

Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 123.598;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van ƒ 1.065 en wijst de Staat dit bedrag aan belanghebbende te voldoen; en

- gelast de inspecteur het betaalde griffierecht ad ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden.

Gronden

1. Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 123.598. In haar aangifte heeft zij onder meer een aftrekpost buitengewone lasten opgenomen voor een bedrag van ƒ 101.911 (na toepassing van de drempel). De inspecteur heeft, met dagtekening 4 november 1998, de aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 188.897. Hierbij heeft hij rekening gehouden met een bedrag van ƒ 43.198 aan aftrekbare begrafeniskosten in verband met het overlijden van belanghebbendes echtgenoot, de heer S. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

2.1. De heer S is in 1996 overleden. Hij is begraven op de begraafplaats ‘A’ te B. De begrafenis, verzorgd door C B.V. te B, heeft in 1996, 5 dagen na het overlijden, plaatsgevonden. De totale begrafeniskosten, inclusief de grafbedekking, bedroegen ƒ 108.492. Tot de gedingstukken behoren kopieën van stukken die dit bedrag staven (bijlage 5 bij het verweerschrift).

2.2. De heer S, geboren in 19xx, was tijdens zijn leven directeur van Q, een onderneming met circa 40 vestigingen die thans onderdeel uitmaakt van R N.V. Vanwege zijn directeursfunctie had de heer S veel zakelijke relaties. Bij zijn overlijden was de heer S reeds 15 jaar gepensioneerd. Het fiscale vermogen van de heer S bedroeg bij zijn overlijden circa ƒ 18.500.000. Hij had geen kinderen.

2.3. De begrafenis is door ruim 400 mensen bezocht. De capaciteit van de aula (88 zitplaatsen) was onvoldoende om alle gasten te kunnen ontvangen. Daarom is op de begraafplaats door D B.V. een tent opgezet. Deze tent is als aula en als condoleanceruimte gebruikt. In de directe omgeving van de begraafplaats heeft de familie in de korte tijd die haar ter beschikking stond geen geschikte alternatieve condoleanceruimte kunnen vinden.

2.4.1. De inspecteur heeft de volgende begrafeniskosten als aftrekbaar geaccepteerd:

- begrafeniskosten ƒ 12.190

- rouwcirculaires ƒ 389

- porti ƒ 158

- advertentiekosten en akte-overlijden ƒ 6.671

- kosten grafsteen, incl. plaatsingsrechten ƒ 21.961

- kosten koffie en cake ƒ 1.829

Totaal ƒ 43.198 (niet in geschil)

2.4.2. Naast het bedrag van ƒ 43.198 wenst belanghebbende tevens de volgende kosten af te trekken:

- gespecificeerde doch niet geaccepteerde

begrafeniskosten (o.a. grafrecht) ƒ 6.410,25

- kosten D B.V. ƒ 44.937,88

- kosten catering ƒ 15.774,66

af: kosten koffie en cake ƒ 1.829,--

ƒ 13.945,66

- afronding Belastingdienst ƒ 5,21

Totaal ƒ 65.299,--

3. Tot de gedingstukken behoort een kopie van de factuur van de cateraar. Uit dit stuk blijkt dat tijdens de begrafenis frisdrank, koffie, roombotercake en luxe belegde broodjes zijn geserveerd. Tevens is een bedrag aan algemene kosten in rekening gebracht.

4. In geschil is of de totale begrafeniskosten op grond van artikel 46, lid 1, onderdeel b, Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: Wet IB) op belanghebbendes inkomen in aftrek kunnen worden gebracht, zoals belanghebbende stelt, dan wel dat voor deze aftrek een bedrag van ƒ 43.198 in aanmerking komt, zoals de inspecteur voorstaat.

5. De inspecteur vindt de totale begrafeniskosten abnormaal hoog en heeft daarom slechts ƒ 43.198 in aftrek toegelaten. Hij heeft door navraag bij vijf begrafenisondernemers onderzocht dat een begrafenis waar 250 à 350 gasten zijn en waar met ‘uitgebreide wensen’ rekening gehouden wordt, gemiddeld ƒ 26.475 kost. Slechts die kosten komen voor aftrek in aanmerking die naar hun aard en omvang als redelijkerwijs normaal beschouwd kunnen worden; de kosten die het bedrag van ƒ 26.475 overschrijden, kunnen derhalve niet op belanghebbendes inkomen in mindering komen, aldus de inspecteur. Aangezien hij reeds een aftrek van ƒ 43.198 heeft toegelaten, is de aanslag zijns inziens eerder te laag dan te hoog vastgesteld. In antwoord op een vraag van het Hof heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat de kosten voor de catering nog wel als ‘redelijk’ zijn aan te merken.

6. De gemachtigde heeft gesteld dat het idee voor de plaatsing van een tent en het inhuren van een cateraar dat van de begrafenisondernemer was. Voorts heeft hij gesteld dat bij de beoordeling of de kosten al dan niet redelijkerwijs moeten worden beschouwd als naar aard en omvang normale, in rechtstreeks verband met het overlijden gedane uitgaven, moet worden gelet op de maatschappelijke stand en de vermogenspositie van de overledene. Volgens de gemachtigde kunnen de kosten, gezien de maatschappelijke positie van de overledene en het aantal belangstellenden voor de begrafenis, niet als buitensporig worden aangemerkt.

7.1. Voor de aftrek van buitengewone lasten ter zake van overlijden heeft de Hoge Raad bepaald dat ‘beslissend is of die kosten al dan niet redelijkerwijs moeten worden beschouwd als naar aard en omvang normale, in rechtstreeks verband met het overlijden gedane uitgaven’ (HR 25 juni 1975, BNB 1975/164 en HR 28 oktober 1987, BNB 1988/29).

7.2. Niet in geschil is dat de uitgaven naar hun aard rechtstreeks in verband staan met het overlijden en dat ze feitelijk door belanghebbende zijn betaald.

7.3. Op de inspecteur, die stelt dat de uitgaven buitensporig hoog zijn, rust de last deze stelling te bewijzen. Het is aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat er bijzondere omstandigheden zijn die de omvang van de kosten in het onderhavige geval rechtvaardigen.

7.4. Het onder 2.4.2. genoemde bedrag ad ƒ 6.410,25 bestaat uit de nota begraafplaats (ƒ 3.542,75), nota G flora (ƒ 1.935), kosten bandopname (ƒ 25), kosten adressen schrijven (ƒ 247,50), kosten liturgie dienst (ƒ 650) en kosten medewerker ziekenhuis (ƒ 10). Naar ’s Hofs oordeel zijn deze kosten als naar aard en omvang normale, in rechtstreeks verband met het overlijden gedane uitgaven. Voorts heeft de inspecteur uiteindelijk verklaard dat de kosten ter zake van de catering nog als ‘redelijk’ zijn aan te merken (zie hierboven onder 5.). Aldus hoeft het Hof slechts de vraag te beantwoorden of de uitgaven ter zake van de tent, ƒ 44.937,88, in omvang normale zijn.

7.5. De capaciteit van de aula van ‘A’ (88 zitplaatsen) was te klein voor het aantal gasten bij de begrafenis. Gelet op de kans op slecht weer tijdens de begrafenis (medio maart), het aantal oudere mensen dat gezien de leeftijd van de overledene de begrafenis vermoedelijk zou bezoeken en de dubbele functie van de tent (aula en condoleanceruimte), is het Hof van oordeel dat het wellicht niet noodzakelijk, maar in ieder geval geen overbodige luxe en praktisch was om de tent te laten opzetten. Voorts is de tent op voorstel van de begrafenisondernemer en niet op dat van de familie van belanghebbende opgezet, hetgeen een indicatie voor het objectieve karakter van de uitgave is. Bovendien passen de faciliteiten zoals die voor de begrafenis gecreëerd waren bij de maatschappelijke status die de overledene had; hij was ex-directeur van een grote Nederlandse onderneming en had een vermogen van circa ƒ 18.500.000. Naar het oordeel van het Hof geldt dit samenstel van omstandigheden als een bijzondere omstandigheid die de omvang van de kosten ter zake van de tent rechtvaardigt.

7.6. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan belanghebbende.

8. Nu het beroep gegrond is, acht het Hof termen aanwezig de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op artikel 1, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof deze kosten vast op ((1 + 0,5) x ƒ 710 x 1 =) ƒ 1.065.

De uitspraak is gedaan op 28 juni 2000 door mr Van Ballegooijen, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het lid van de belastingkamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.