Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-07-2000, AA7605, 00/00125

Gerechtshof Amsterdam, 21-07-2000, AA7605, 00/00125

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 juli 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
Annotator
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7605
Zaaknummer
00/00125

Inhoudsindicatie

Reiskosten voor bezoek van in beschermde woonvorm wonende dochter aftrekbaar nu het een AWBZ-instelling betreft.

Uitspraak

00/00125

21 juli 2000

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, de inspecteur, gedagtekend 21 december 1999, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998.

Het beroep is behandeld op de zitting van 10 juli 2000.

BESLISSING

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 22.353,-;

- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 60,- aan belanghebbende te vergoeden en

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 1.775,-, te betalen door de Staat.

GRONDEN

1.1. Belanghebbende, geboren in 1943, ontvangt een Anw-uitkering en een aanvullend bedrijfspensioen. Zij is in het verleden behandeld voor kanker en staat nog onder controle. Belanghebbende gebruikt een dieet.

De dochter van belanghebbende, geboren in 1969, is sinds september 1995 opgenomen in Instituut A te R, een sociaal-therapeutische woon- en werkgemeenschap voor in hun ontwikkeling gestoorde mensen; het instituut is een erkende AWBZ-instelling. Belanghebbende bezoekt haar dochter regelmatig. Zij beschikt niet over een auto.

1.2. Tot de stukken behoort een verklaring van B, huisarts te S, met de volgende tekst:

Amsterdam, 22 maart 2000

MEDISCHE VERKLARING ten behoeve van belastingadviseur

Ondergetekende verklaart bij deze dat mevrouw X, geb. 00.00.1943, wonende a-straat 1 1111XX te Z, gedurende de jaren 1998,1999, en tot op heden, meer dan 45% arbeidsongeschikt is geweest.

Tevens verklaar ik dat zij in 1998 ,1999, en tot op heden, extra kosten heeft gemaakt om aangepaste voedingsmiddelen aan te schaffen omdat zij om medische redenen een dieet volgt.

2. Ter zitting heeft de gemachtigde nog verklaard dat hij zich ergert aan het feit dat de inspecteur dokter B zwart maakt; dat hij niet begrijpt waarom het instituut "vertrouwensarts" is opgeheven nu huisartsen voor fiscale doeleinden geen verklaring willen afgeven; dat dokter B vaak het laatste redmiddel is voor zijn cliënten; dat deze nu verontwaardigd is door de bejegening van de Belastingdienst en geen verklaringen meer wil afgeven; dat B vroeger actief was bij "De witte jas" welke organisatie niet-verzekerde allochtonen hielp; dat hij niet weet op welke gegevens B haar verklaring baseert; dat belanghebbende een Moerman-dieet volgt, geforfaiteerd op f 1.170,-, maar dat hij niet weet waarom dit niet op de medische verklaring staat; dat de dochter een AAW-uitkering ontvangt en op A allerlei therapieën volgt; dat de reiskosten van de zoon van belanghebbende naar zijn zuster wel in aftrek zijn toegelaten; dat de reiskosten altijd 33 cent bedragen, ook bij openbaar vervoer; dat hij uiteindelijk wil uitgaan van de juistheid van de nog toe te sturen opgave van de inspecteur met betrekking tot de omvang van de reiskosten per openbaar-vervoer Z-A v.v. en dat hij geen behoefte heeft daarop nader te reageren.

De inspecteur heeft nog verklaard dat excuses zijn aangeboden voor de bejegening van B; dat het niet meer bestaan van het instituut "vertrouwensarts" inderdaad een probleem is; dat hij geen inzicht heeft in de manier waarop de verklaring van B tot stand is gekomen maar dat de eigen huisarts van belanghebbende zijn dossier niet aan B heeft gestuurd; dat hij niet heeft geverifieerd of B huisarts is en nog zal nadenken over de vraag of hij de werkwijze van B zal melden bij het medisch tuchtcollege; dat het inderdaad niet juist is de verdiencapaciteit van belanghebbende te relateren aan de hoogte van haar uitkering; dat hij niet weet wat voor dieet belanghebbende volgt; dat op A geen sprake is van verpleging; dat hij wel wil aannemen dat belanghebbende wekelijks haar dochter bezoekt; dat de aftrek bij de zoon van belanghebbende niet berust op een bewuste standpuntbepaling; dat hij aan wil nemen dat belanghebbende kosten heeft gemaakt tot het bedrag van die voor openbaar vervoer en dat hij deze week nog een opgave zal toesturen van de reiskosten per openbaar vervoer Z-A v.v.

3.1. De inspecteur heeft twijfels geuit aan de juistheid van de onder 1.2 genoemde verklaring doch hij heeft deze twijfels niet aan de hand van feitelijke gegevens onderbouwd. Het hof ziet dan ook geen reden de juistheid van deze verklaring in twijfel te trekken en acht voldoende aannemelijk dat belanghebbende buiten staat is om 55% te verdienen van wat gezonde belastingplichtigen in vergelijkbare omstandigheden kunnen verdienen.

3.2. Uit de overgelegde verklaring blijkt niet dat belanghebbende op medisch voorschrift een dieet volgt als omschreven in het op artikel 46, derde lid, letter c, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gebaseerde artikel 11, eerste lid, letter a of b, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 1990. Gelet op het bepaalde in letter c van deze wettelijke bepaling kan dan ook geen sprake zijn van aftrek van enig bedrag. Ook anderszins is niet aannemelijk geworden dat sprake is van het volgen van een dieet waarvoor de extra-kosten aftrekbaar kunnen zijn als uitgaven ter zake van ziekte.

Evenmin is aannemelijk dat er sprake is van een op medisch voorschrift gevolgd Moerman-dieet waarvoor de extra-kosten meer dan f 960,- bedragen zodat aftrek op grond van het Besluit van 21 december 1989 (opgenomen in BNB 1990/99 en BNB 1999/140) niet mogelijk is.

3.3.1. De inspecteur heeft de mogelijkheid voor belanghebbende om de uitgaven voor het regelmatig bezoeken van haar in A opgenomen dochter in aftrek te brengen uitsluitend betwist op grond van het feit dat geen sprake is van verplegen wegens ziekte of invaliditeit maar veeleer van begeleid wonen. Nu niet in geschil is dat A als instelling erkend is op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten is het hof, in de lijn van de situatie als omschreven in Hoge Raad 15 juli 1986, BNB 1986/316 en Hoge Raad 23 juni 1999, BNB 1999/297, van oordeel dat sprake is van verpleging ter zake van ziekte of invaliditeit. Het feit dat de dochter ook haar woonadres op A heeft doet hieraan niet af.

3.3.2. Blijkens de nadere opgave van de inspecteur, toegezonden op 11 juli 2000, bedragen de reiskosten per openbaar vervoer Z-A v.v. f 19,15 zodat de in aanmerking komende kosten voor het gehele jaar uitkomen op f 996,-.

3.4. Het hof zal het belastbare inkomen gelet op het voorgaande nader berekenen als volgt:

- vastgesteld belastbaar inkomen f 23.851,-

- niet in geschil zijnde kosten ter zake van ziekte f 2.433,-

- uitgaven ter zake van arbeidsongeschiktheid - 1.000,-

- uitgaven ziekenbezoek - 996,-

- drempel 12,2% onzuiver inkomen - 2.931,- af

- 1.498,- af

f 22.353,-

4. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en wel tot een bedrag van f 1.775,-, zijnde 2,5 (proceshandelingen) x f 710,- x 1 (gewicht van de zaak).

De uitspraak is gedaan op 21 juli 2000 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door het lid van de belastingkamer en de griffier.

Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van de mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.