Gerechtshof Amsterdam, 22-05-2000, AA7644, 99/03220
Gerechtshof Amsterdam, 22-05-2000, AA7644, 99/03220
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 mei 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7644
- Zaaknummer
- 99/03220
Inhoudsindicatie
Belanghebbende meldt hogere WOZ-waarde aan inspecteur; inspecteur kan op basis van deze melding tot navorderen overgaan van te laag aangegeven huurwaardeforfait.
Uitspraak
99/03220
22 mei 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Y, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, verweerder, gedagtekend 16 september 1999, betreffende de navorderingsaanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1995.
Het beroep is behandeld op de zitting van 8 mei 2000.
BESLISSING
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
GRONDEN
1.1. Belanghebbende is eigenaar/bewoner van het pand a-straat te Y, gebouwd rond 1920. Met het oog op de financiering van de voorgenomen renovatie van de woning heeft A (A taxateurs te Q) op verzoek van belanghebbende in januari 1996 de onderhandse verkoopwaarde van de woning getaxeerd; de getaxeerde waarde kwam uit op f 485.000,- met de opmerking "na algehele renovatie mag van hogere opbrengsten worden uitgegaan".
1.2. Verweerder heeft bij het opleggen van de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1993 de waarde van de woning verhoogd. In zijn brief van 1 februari 1995 schreef hij
De waarde van uw woning in bewoonde staat (60% van de vrije verkoopwaarde) bij het begin van het kalenderjaar bedraagt meer dan f 120.000. Ik leid dit af uit de verkoopprijs van vergelijkbare woningen. ...
1.3. Belanghebbende heeft voor het jaar 1995 een forfaitaire huurwaarde aangegeven van f 3.360,-, uitgaande van een waarde bewoond van f 160.000,-; deze waarde komt overeen met een waarde vrij te aanvaarden van f 267.000,-. Verweerder heeft de aangifte gevolgd.
1.4. De gemeente Y heeft de waarde van de woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken bij beschikking van 30 april 1997 vastgesteld op f 680.000,- per 1 januari 1995. Belanghebbende heeft deze waarde betwist. Het hof heeft op 25 mei 1999 de waarde uiteindelijk vastgesteld op f 475.000,-.
1.5. Op 21 juni 1999 heeft belanghebbende aan verweerder het volgende geschreven:
Bij het gerechtshof in Amsterdam heb ik indertijd bezwaar aangetekend tegen de waardebepaling van mijn huis ...
Het gerechtshof heeft mij in het gelijk gesteld en de waarde van mijn huis nu bepaald op fl. 475.000. Dit betekent dat ik sinds 1997 teveel belasting heb betaald.
Tevens heeft u in de jaren 1995 en 1996 ambtshalve de waarde van mijn huis voor wat het huurwaardeforfait betreft verhoogd. Dit op grond van de WOZ-taxatie door de gemeente, die deze waarde op fl. 680.000 had gesteld. ...
Ik verzoek u om de belastingen, die ik sinds 1995 te veel betaalde, te restitueren.
Voor de goede orde stuur ik u hierbij het vonnis van het gerechtshof.
1.6. Verweerder heeft naar aanleiding van deze brief de in geschil zijnde navorderingsaanslag (zonder verhoging) opgelegd, uitgaande van een forfaitaire huurwaarde van f 7.560, behorende bij een waarde van f 285.000,- per 1 januari 1995 (zijnde 60% van f 475.000,-).
2. Ter zitting heeft belanghebbende nog verklaard dat de huizenprijzen in 1996 omhoog zijn gegaan; dat A de waarde mogelijk wat soepel had gewaardeerd; dat hij dacht dat de fiscus wel automatisch de waarde zou aanpassen aan de WOZ-gegevens; dat hij de waarde van zijn woning wel eens toetste aan verkopen in de omgeving; dat hij zijn woning in 1982 had gekocht voor f 168.000,-; dat hij geen proceskosten heeft gehad, behoudens reiskosten. Verweerder heeft nog verklaard dat de (primitieve) aanslag over het jaar 1995 is opgelegd op 31 januari 1997.
3.1. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij pas in het begin van 1998 kon beschikken over de door de gemeente Y aangeleverde waardegegevens van woningen. Bij het opleggen van de (primitieve) aanslag kon verweerder derhalve nog niet bekend zijn met het feit dat de door belanghebbende aangegeven forfaitaire huurwaarde mogelijk te laag was. Zulks vloeit ook niet voort uit het feit dat verweerder in februari 1995 op basis van verkoopprijzen van vergelijkbare woningen kennelijk wist dat de waarde op 1 januari 1993 hoger moest zijn dan (60% van f 200.000 =) f 120.000,- nu zulks niet inhoudt dat verweerder had kunnen weten dat de waarde op 1 januari 1995 hoger was dan (60% van f 267.000,- =) f 160.000,-.
Verweerder mocht daarom uitgaan van de juistheid van belanghebbendes aangifte. Naderhand verkregen informatie op grond waarvan viel aan te nemen dat de aanslag onjuist was, kon derhalve grond zijn om de in geschil zijnde navorderingsaanslag op te leggen.
3.2. Voorzover belanghebbende bedoelt te stellen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met enig beginsel van behoorlijk bestuur is het Hof van oordeel dat van een dergelijke schending geen sprake is. De omstandigheid dat verweerder, na op de wijze als vermeld in 3.1 een correctie te hebben aangebracht op de aangifte over 1993, aanvankelijk de aangifte over 1995 heeft gevolgd, levert niet het in rechte te honoreren vertrouwen op dat verweerder zich welbewust had verenigd met de in de aangifte opgenomen waarde. Ook de omstandigheid dat verweerder naar aanleiding van de in 1.5 vermelde brief tot navordering is overgegaan levert geen strijd op met enig beginsel van behoorlijk bestuur.
Aan het enkele feit dat verweerder bij het opleggen van de aanslag over 1996 wel rekening heeft gehouden met de toen bekende WOZ-waarde (ad f 513.000,-) doch niet tevens een navorderingsaanslag over 1995 heeft opgelegd kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat verweerder van navordering over 1995 heeft willen afzien. Voorts acht het Hof nog van belang dat belanghebbende ten tijde van het indienen van de aangifte beschikte over het taxatierapport van de heer A, uitkomende op een waarde van f 485.000,- in januari 1996. Ook als wordt uitgegaan van een zekere waardestijging in 1995 - belanghebbende zelf spreekt van waardestijgingen in 1996 - moet belanghebbende duidelijk zijn geweest dat de waarde in het economische verkeer per 1 januari 1995 substantieel lag boven f 267.000,- van welk bedrag hij in de aangifte kennelijk is uitgegaan.
4. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De uitspraak is gedaan op 22 mei 2000 door mr. Boersma, Den Boer en Rijkels in tegenwoordigheid van mr. Trippert als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door de voorzitter van de belastingkamer en de griffier.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is griffierecht verschuldigd.
De vervanging van een mondelinge uitspraak strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is ook griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak door belanghebbende betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.