Gerechtshof Amsterdam, 29-03-2000, AA7666, 99/02679
Gerechtshof Amsterdam, 29-03-2000, AA7666, 99/02679
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 29 maart 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7666
- Zaaknummer
- 99/02679
Inhoudsindicatie
Belanghebbende huurt van NV een gebouw waarin hij woont en waarin zijn onderneming gevestigd is. De huurlasten zijn heel erg laag maar belanghebbende heeft zich verbonden om onderhoud aan het gebouw te verrichten. In het onderhavige jaar heeft belanghebbende kosten gemaakt voor werkzaamheden aan de dakgoten van het gehuurde. Hij stelt recht te hebben op de investeringsaftrek omdat sprake is van een belangrijke investering in een huurrecht waardoor dit recht een bijzondere waarde verkrijgt en kan worden beschouwd als een economisch goed. Verweerder bestrijdt deze stelling en meent dat sprake is van vooruitbetaalde huur. Het Hof oordeelt dat sprake is van (vooruitbetaalde) huur. De werkzaamheden vallen als onderhoudswerkzaamheden immers onder hetgeen waartoe belanghebbende zicht volgens de huurovereenkomst jegens NV heeft verbonden en vallen als zodanig onder de prestaties die partijen bij het aangaan van de overeenkomst over en weer hebben bedongen. Dat belanghebbende de betreffende uitgaven niet aan NV heeft betaald, doet niet af aan de kwalificatie (vooruitbetaalde) huur.
Uitspraak
99/02679
29 maart 2000
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, verweerder, gedagtekend 7 juli 1999, betreffende de ten name van belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
Het beroep is behandeld ter zitting van 15 maart 2000.
Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
Gronden
1. Belanghebbende heeft aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over het jaar 1997 gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ 29.500. Met dagtekening 18 februari 1999 heeft verweerder ten name van belanghebbende de aanslag IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 37.487, opgelegd. Bij de vaststelling van het belastbaar inkomen en de nieuwe stand van de oudedagsreserve is rekening gehouden met een belaste afname van de oudedagsreserve van ƒ 7.200. De correctie die verweerder heeft aangebracht betreft de investeringsaftrek wegens een huurderinvestering (ƒ 702) die belanghebbende in zijn aangifte heeft geclaimd en, in het verlengde daarvan, de gecorrigeerde aftrek ziektekosten ad ƒ 85. Na bezwaar heeft verweerder bij de bestreden uitspraak de genoemde aanslag gehandhaafd.
2.1. Belanghebbende drijft sinds 1 januari 1984 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak.
2.2. Belanghebbende en A N.V. (hierna: NV) hebben op 27 juli 1988 een huurovereenkomst (hierna: de Overeenkomst) gesloten. Op basis van de Overeenkomst huurt belanghebbende een gebouw te Z (hierna: het gehuurde) van NV. De Overeenkomst is ingegaan op 1 juli 1988 en eindigt op 30 juni 2003. Artikel 2 van de Overeenkomst bepaalt dat NV vanaf het tiende jaar van de huurperiode de Overeenkomst kan beëindigen indien zij het gehuurde en/of de ondergrond geheel of gedeeltelijk voor bepaalde doeleinden nodig heeft. In dat geval is NV geen enkele vergoeding verschuldigd aan huurder of enige andere in het geding komende partij. Indien en voor zover NV bij zulk een beëindiging het gehuurde echter zal handhaven ten behoeve van haar eigen exploitatie, treedt NV en de huurder in overleg over eventuele vergoedingen inzake door de huurder gepleegde investeringen aan het gehuurde.
2.3. De huurprijs bedraagt ƒ 250 per jaar. In de Overeenkomst is bepaald dat de kosten van het in- en uitwendige onderhoud en van vernieuwing van het gehuurde voor rekening van belanghebbende zijn. Tevens heeft belanghebbende zich verbonden tot het verrichten van achterstallig onderhoud zoals is aangegeven op de bij de Overeenkomst horende bijlagen. Volgens de bijlagen bedragen de kosten van het achterstallig onderhoud aan de buitenzijde van het gehuurde dat tijdens de eerste vijf jaren van de huurperiode gedaan moet worden ongeveer ƒ 89.000.
2.4. Belanghebbende heeft het gehuurde conform artikel 4 van de huurovereenkomst deels ingericht als kantoorruimte en deels als woonruimte. Naast het achterstallig onderhoud (zie 2.3.) heeft belanghebbende ook normaal onderhoud gepleegd en verbeteringen aangebracht. In 1997 heeft belanghebbende voor onderhoud en verbetering ƒ 5.219 uitgegeven. Het deel van deze uitgaven dat betrekking heeft op het kantoorgedeelte bedraagt -naar niet in geschil is- ƒ 2.926. Over dit laatste bedrag heeft belanghebbende het onder 1. genoemde bedrag van de investeringsaftrek berekend. Ter zitting heeft gemachtigde verklaard dat de kosten ad ƒ 5.219 betrekking hebben op werkzaamheden aan de dakgoten van het gehuurde.
3. In geschil is of belanghebbende in het onderhavige jaar recht heeft op de investeringsaftrek berekend over het genoemde bedrag van ƒ 2.926, welke vraag belanghebbende bevestigend en verweerder ontkennend beantwoordt.
4.1. Gemachtigde heeft -kort samengevat- gesteld dat belanghebbende recht heeft op de investeringsaftrek omdat sprake is van een belangrijke investering in een huurrecht waardoor dit recht een bijzondere waarde verkrijgt en kan worden beschouwd als een economisch goed. Gemachtigde heeft voorts gesteld dat belanghebbende voor het zakelijke deel van de investeringskosten in de jaren 1988 tot en met 1991 de investeringsaftrek gevraagd en gekregen heeft. In de jaren 1992 tot en met 1995 vonden geen investeringen plaats. 1996 was het eerste jaar waarover verweerder de investeringsaftrek heeft geweigerd. Hierover is met betrekking tot 1996 geen beroep ingesteld omdat er geen financieel belang was. Over 1998 heeft belanghebbende de aftrek geclaimd waarna deze door verweerder bij de aanslagregeling is gehonoreerd. Aldus meent belanghebbende erop te mogen vertrouwen dat ook zijn verzoek om de investeringsaftrek over 1997 wordt gehonoreerd.
4.2. Verweerder heeft -kort samengevat- gesteld dat belanghebbende geen recht heeft op de investeringsaftrek omdat de uitgaven voor onderhoud en verbetering als vooruitbetaalde huur dienen te worden beschouwd. Met betrekking tot belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel heeft hij ter zitting verklaard dat hij met betrekking tot de jaren 1988 tot en met 1991 nooit een bewust standpunt heeft ingenomen, dat 1998 een betreurenswaardig foutje betreft en belanghebbende zich aldus niet met vrucht op gewekt vertrouwen kan beroepen.
5.1. In artikel 5, aanhef en lid 1 van de Overeenkomst is het volgende bepaald:
"De kosten inzake het uit- en inwendige onderhoud, vernieuwing daaronder begrepen, van het gehuurde komen geheel voor rekening van huurder.
1. Huurder zal het gehuurde in goede staat onderhouden en overeenkomstig de aangegeven bestemming gebruiken. Daartoe zal NV eenmaal per jaar -in onderling overleg met huurder- de onderhoudstoestand van het gehuurde vaststellen. Voor de eerste 5 jaren zal het wegwerken van het achterstallig onderhoud gefaseerd plaatsvinden zoals op de bij deze overeenkomst behorende bijlagen 1, 2 en 3 is aangegeven. Het onderhoud wordt door huurder uitgevoerd in nauw overleg met NV."
Naar het oordeel van het Hof houdt deze bepaling van de Overeenkomst in dat belanghebbende zich jegens NV heeft verbonden om zorg te dragen voor het onderhouden van een goede bouwkundige staat van het gehuurde, zulks mede gelet op het lage huurbedrag, als tegenprestatie voor het gebruik van het gehuurde.
5.2. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar werkzaamheden verricht aan de dakgoten van het gehuurde en hiervoor kosten gemaakt (zie hiervoor onder 2.4.). Deze werkzaamheden vallen als onderhoudswerkzaamheden onder hetgeen waartoe belanghebbende zich volgens artikel 5, aanhef en lid 1 van de Overeenkomst jegens NV heeft verbonden en vallen als zodanig onder de prestaties die partijen bij het aangaan van de Overeenkomst over en weer hebben bedongen. Aldus zijn de uitgaven aan te merken als (vooruitbetaalde) huur en heeft belanghebbende in het onderhavige jaar geen recht op de investeringsaftrek. Dat belanghebbende de uitgaven ter zake van de genoemde werkzaamheden niet aan NV heeft betaald, doet niet af aan de kwalificatie "(vooruitbetaalde) huur".
5.3. Naar ’s Hofs oordeel kan belanghebbende zich niet met vrucht beroepen op door verweerder gewekt vertrouwen met betrekking tot de investeringsfaciliteiten; verweerder heeft, door belanghebbende niet weersproken, gesteld dat de aangiften van belanghebbende slechts zijn gevolgd en ter zake nooit een standpunt ingenomen. Het gelijk is derhalve aan verweerder.
5.4. Onder verwijzing naar het overwogene onder 5.2. kan in het midden kan blijven het antwoord op de vraag of door belanghebbende betaalde bedragen met betrekking tot het gehuurde in de jaren voor en na 1997 als (vooruitbetaalde) huur dan wel als investeringen in een economisch goed beschouwd dienen te worden indien het gaat om uitgaven die niet zijn te rangschikken onder de in de Overeenkomst bedongen onderhoudswerkzaamheden.
6. Het Hof acht geen termen aanwezig om een partij te veroordelen tot het vergoeden van proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
De uitspraak is gedaan op 29 maart 2000 door mr Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr Van Schaik als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van dit proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van deze uitspraak het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht voor zowel belanghebbende als de verweerder ƒ 150.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondeling uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.