Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-01-2000, AA7791, 98/02793

Gerechtshof Amsterdam, 13-01-2000, AA7791, 98/02793

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 januari 2000
Datum publicatie
3 december 2001
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7791
Formele relaties
Zaaknummer
98/02793

Inhoudsindicatie

Een bekostigingsbesluit en de daarna vastgestelde verordening baatbelasting verbinden niet eerder dan wanner zij op de voorgeschreven wijze zijn gepubliceerd. Aan het bekendmakingsvereiste wordt niet voldaan door de opname in een gemeenteblad dat op geordende wijze op een aantal plaatsen kan worden ingezien, noch door andere wijzen van informatie aan een deel van de belanghebbenden of aan de pers.

Uitspraak

98/02793

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vierde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Alkmaar te Alkmaar, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie van het Hof een beroepschrift ontvangen op 22 juni 1998. Het beroep is aangevuld bij schrijven van 26 oktober 1998 en richt zich tegen de uitspraak de dato 3 juni 1998 van verweerder met betrekking tot drie aan belanghebbende met dagtekening 30 november 1997 opgelegde aanslagen baatbelasting Ringersbrug, verenigd op één aanslagbiljet met nummer 811486.

De aanslagen belopen in totaal f 48.640 en zijn bij de bestreden uitspraak gehandhaafd. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en van de aanslagen.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.

Ter zitting van 25 juni 1999 zijn, met instemming van partijen, de zaken welke bij het Hof zijn geadministreerd onder de nummers 98/02570, 98/02793, 98/02794, 98/02908, 98/02909, 98/02910, 98/02911 en 98/02953 gezamenlijk behandeld.

Ter zitting zijn verschenen A als gemachtigde in het beroep met kenmerk 98/2570, B als gemachtigde in de overige beroepen, enkele van de belanghebbenden in voormelde beroepen en namens verweerder C, vergezeld van D en E.

Voorafgaande aan de zitting hebben A, B en C, allen voornoemd, een pleitnota aan het Hof en aan de wederpartij gestuurd. De pleitnota van verweerder is ter zitting voorgedragen.

Verweerder heeft ter zitting een negental foto’s overgelegd alsmede een overzicht van taxatiewaarden in 1993 en van recent behaalde verkoopprijzen van kennelijk een aantal wel en een aantal niet in de onderhavige heffing betrokken onroerende zaken. Partijen hebben over en weer kennis kunnen nemen van de overgelegde stukken en zij hebben zich daarover kunnen uitlaten. Alle vorengenoemde stukken worden tot de gedingstukken gerekend.

2. Besluit en verordening

2.1. Op 28 maart 1996 heeft de Raad van de gemeente Alkmaar onder volgnummer 4 het volgende besluit (hierna: het besluit) genomen:

"Via de heffing van baatbelasting de voor rekening van de gemeente blijvende lasten van de door het gemeentebestuur tot stand te brengen voorzieningen, ten behoeve van de bouw van een voetgangersbrug over het Noordhollands Kanaal ter hoogte van de Gedempte Nieuwesloot aan de directeur van de Dienst Stadsontwikkeling en Beheer, exclusief de kosten van het voorlopig en definitief ontwerp, een krediet beschikbaar te stellen ter grootte van f 5.700.000,-, om te slaan over de genothebbenden krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de door deze voorzieningen gebate onroerende zaken. Het gebied waarbinnen de onroerende zaken zijn gebaat is aangegeven op de bij dit bekostigingsbesluit behorende tekening nr. 55050.".

Dit besluit is onder nummer 323 opgenomen in het Gemeenteblad van 29 maart 1996.

2.2. Op 19 december 1996 heeft de Raad van de gemeente Alkmaar onder nummer 12 de Verordening baatbelasting Ringersbrug (hierna: de verordening) vastgesteld.

De verordening houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:

"( …)

Artikel 2 Belastbaar feit

1. Onder de naam "baatbelasting Ringersbrug" wordt in de vorm van een heffingineens een belasting geheven terzake van de onroerende zaken of gedeelten van onroerende zaken, gelegen in de gemeente binnen de zwarte streeplijn op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 juli 1997 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.

De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten het tot stand brengen van een brug over het Noordhollands Kanaal, welke de Kanaalkade verbindt met de Noorderkade en gelegen is in het verlengde van de Gedempte Nieuwesloot.

(…)".

De verordening is onder nummer 333 opgenomen in het Gemeenteblad van 20 december 1996.

3. Tussen partijen vaststaande feiten

3.1. De aan belanghebbende opgelegde aanslagen berusten op de verordening en hebben betrekking op de panden Kanaalkade 17 en 34 te Alkmaar.

3.2. De bouw van de Ringersbrug in Alkmaar is begonnen in juni 1996 en gereedgekomen in het voorjaar van 1997.

3.3. Het besluit en de verordening zijn op de in artikel 139, tweede lid, van de Gemeentewet bedoelde wijze bekend gemaakt in het Alkmaars Weekblad van 11 februari 1998.

4. Geschil

Tussen partijen is in geschil

of het besluit en de verordening vóór 11 februari 1998 verbindende kracht hadden,

of de omstandigheid dat tussen het besluit en de verordening verschillen bestaan met betrekking tot de omvang van de door middel van een baatbelasting te bekostigen uitgaven en met betrekking tot de omvang van het gebate gebied, gevolgen moet hebben voor de te heffen belasting, en zo ja, welke gevolgen,

of het gebate gebied juist is afgebakend,

of sprake is van ongelijke behandeling doordat het Waaggebouw in de opvatting van de gemeente Alkmaar niet gebaat zou zijn, en

of een rechtvaardiging bestaat voor de aangebrachte zonering en de daarop gebaseerde verschillen in de heffingsmaatstaf.

5. Standpunten van partijen

5.1. Het Hof verwijst daarvoor naar de gedingstukken.

5.2. Gemachtigde B heeft ter zitting verklaard zich mede te beroepen op hetgeen in het beroep 98/2570 is aangevoerd.

Voorts heeft zij verklaard geen beroepsmatig rechtsbijstand verlenende derde te zijn en af te zien van proceskostenvergoeding.

5.3. Kort en zakelijk samengevat heeft verweerder met betrekking tot het eerste geschilpunt het volgende aangevoerd.

Het besluit is geen algemeen verbindend voorschrift en de bekendmaking van dat besluit is dan ook gebaseerd op het bepaalde in de slotzin van artikel 222, tweede lid van de Gemeentewet. Die bepaling noemt echter niet de artikelen 140 en 141 van de Gemeentewet, waaraan de in het arrest van de Hoge Raad van 24 december 1997, nr. 31 643, BNB 1998/68, aan een bekendmaking gestelde eisen lijken te zijn ontleend. Publicatie heeft voorts plaats gevonden in het Alkmaars Weekblad van 11 februari 1998. Subsidiair wordt gesteld dat in materiële zin het besluit en de verordening zijn bekend gemaakt doordat ze ruimschoots in de publiciteit zijn geweest door de ter inzage legging van de agenda, de stukken en de notulen van raadscommissies en gemeenteraad en van de vastgestelde verordeningen bij de infowinkel, het dienstencentrum en de openbare bibliotheken, de toezending van belastingverordeningen en bekostigingsbesluiten aan de Alkmaarse pers, door vele dagbladartikelen en door intensief overleg met de vertegenwoordigers van de ondernemers.

Met betrekking tot de verordening geldt dat het hier gaat om een belasting die zich significant onderscheidt van andere belastingen omdat de aard van de baatbelasting met zich meebrengt dat vroegtijdig overleg tussen gemeente en groepen van belanghebbenden van eminent belang is. Dat overleg, waarvan ik een verslag desgewenst gaarne zal inzenden, is er geweest en overigens is de verordening in materiële zin op dezelfde wijze bekend gemaakt als het besluit.

6. Beoordeling van het geschil

6.1. Blijkens de arresten van de Hoge Raad van 24 december 1997, nr. 31 643 (BNB 1998/68), nr.32 325 (BNB 1998/69) en nr. 32 569 (BNB 1998/70) in verbinding met het arrest van 10 maart 1999, nr. 33 663 (V-N 1999/20.25) is aan het bekendmakingsvereiste van artikel 139 van de Gemeentewet eerst voldaan indien omtrent het desbetreffende besluit een mededeling is gedaan met betrekking tot de verkrijgbaarheid of het ter inzage liggen van dat besluit. Met name is aan het bekendmakingsvereiste niet voldaan door het desbetreffende besluit op te nemen in een Gemeenteblad, zonder nadere mededelingen dat dit besluit in het Gemeenteblad is opgenomen. Naar het oordeel van het Hof geldt dat ook als het Gemeenteblad op zichzelf op verschillende plaatsen te raadplegen zou zijn, zoals verweerder stelt en belanghebbende bestrijdt. Ook de overige door verweerder genoemde omstandigheden, zoals onder 5.3 weergegeven, kunnen in het licht van de genoemde arresten niet leiden tot de conclusie dat met betrekking tot het besluit en de verordening vóór 11 februari 1998 is voldaan aan het bekendmakingsvereiste van artikel 139 Gemeentewet.

6.2. Het Hof verwerpt de stelling van verweerder dat de onder 6.1. gestelde eisen voor de bekendmaking niet gelden voor het besluit, omdat dit geen algemeen verbindend voorschrift zou inhouden en de door de Hoge Raad in de genoemde arresten gestelde vereisten voor bekendmaking zouden zijn ontleend aan de artikelen 140 en 141 van de Gemeentewet. Laatstgenoemde artikelen bepalen dat besluiten van het gemeentebestuur die algemeen verbindende voorschriften inhouden voor een ieder kosteloos ter inzage moeten liggen op de gemeentesecretarie of op een andere door de raad te bepalen plaats respectievelijk dat op verzoek een afschrift van die besluiten kan worden verkregen. De bekendmaking bedoeld in artikel 139 van de genoemde wet strekt zich blijkens de genoemde arresten mede uit tot de bekendmaking van de plaats van de kosteloze inzage van het desbetreffende besluit en de bekendmaking van de mogelijkheid van het verkrijgen van een afschrift van het desbetreffende besluit.

6.3. Het onder 6.1 en 6.2 overwogene leidt tot de conclusie dat aan het besluit en de verordening vóór 11 februari 1998 verbindende kracht ontbrak. Omdat de litigieuze aanslagen zijn opgelegd op 30 november 1997 en de verordening op dat moment verbindende kracht ontbeerde kunnen deze aanslagen niet in stand blijven.

6.4. Nu reeds op grond van het vorenoverwogene de uitspraak en de aanslagen moeten worden vernietigd kunnen de overige geschilpunten buiten behandeling blijven.

7. Proceskosten

Gelet op hetgeen ter zitting door gemachtigde B is verklaard, zoals opgenomen onder 5.2, laat het Hof een veroordeling als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken achterwege.

8. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond,

vernietigt de bestreden uitspraak,

vernietigt de aanslagen en

gelast verweerder aan belanghebbende het griffierecht van f 80 te vergoeden.

De uitspraak is vastgesteld op 13 januari 2000 door mrs Holdert, Onnes en Den Ottolander, in tegenwoordigheid van mr Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

de naam en het adres van de indiener;

de dagtekening;

een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Indien belanghebbende beroep in cassatie instelt bedraagt dit griffierecht ƒ 160. Indien verweerder beroep in cassatie instelt, is een griffierecht van ƒ 630 verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.