Gerechtshof Amsterdam, 26-07-2000, ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7607 AA7976, P99/03024
Gerechtshof Amsterdam, 26-07-2000, ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7607 AA7976, P99/03024
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 juli 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2000:AA7976
- Zaaknummer
- P99/03024
Inhoudsindicatie
In casu zijn de diensten niet aan te merken als het verstrekken van onderwijs zelve, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel o, van de Wet op de omzetbelasting 1968, doch veeleer als het verrichten van onderwijsondersteunende diensten en (hieraan ondergeschikt) de levering van bij het project behorende materiaal.
Uitspraak
kenmerk P99/03024
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van de vennootschap onder firma X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is een beroepschrift ontvangen op 22 september 1999, ingediend door A, vennoot van belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 3 september 1999 betreffende het bezwaar gericht tegen het bedrag van de op aangifte voldane omzetbelasting over het jaar 1998.
Belanghebbende heeft op aangifte omzetbelasting voldaan tot een bedrag van f 24.723,-. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur geen teruggaaf verleend.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en het verlenen van een teruggaaf van f 18.923,-.
De inspecteur heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Belanghebbende heeft op 2 mei 2000 een aantal stukken naar het Hof gezonden en hiervan afschriften verzonden aan de inspecteur.
Ter zitting van 15 mei 2000 zijn verschenen B, eveneens vennoot van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De inspecteur heeft het bezwaarschrift getoond.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende houdt zich bezig met educatieve en attractieve evenementen en projecten, onder meer op het terrein van de techniek, en werkt voor verschillende instellingen en bedrijven.
2.2. In samenwerking met de Dienst Stedelijk Onderwijs van de gemeente C (DSO) heeft belanghebbende het project Techniek Leeft! opgezet. Dit project is gericht op het creëren van ontdekkingszin, enthousiasme en inzicht in techniek. In opdracht van deze dienst heeft belanghebbende dit project in het schooljaar 1998/1999 uitgevoerd voor de groepen zes en zeven van 50 basisscholen in de regio D. Dit project sluit aan op de kerndoelen basisonderwijs Oriëntatie op mens en wereld, onderdeel techniek, opgesteld door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Het project Techniek Leeft! is als volgt opgebouwd:
- een acteur/"professor" stuurt twee brieven met een opdracht aan de groep; de leerlingen moeten deze opdrachten in twee lessen en onder begeleiding van de eigen leerkracht voorbereiden; de leerlingen sturen hun opdracht in aan de bewuste "professor";
- in de derde les bezoekt de "professor" de groep; in een voorstelling van twee uren werken de leerlingen met de "professor" aan de bouw van een robot;
- in de vierde les met alleen de eigen leerkracht wordt het beleefde besproken met een derde brief van de "professor" en een laatste opdracht; in deze les ontvangen de leerlingen nog een bouwplaat voor het maken van een robot.
2.3. DSO is met belanghebbende overeengekomen dat laatstgenoemde de uitvoering van het project zou verzorgen in 1998/1999, inclusief het optreden van de acteur, het maken van een mailing en het verzorgen van een introductiepakket (brieven, opdrachten, bouwplaten en posters). De verzending aan de scholen van de mailing en van de introductiepakketten zou worden verzorgd door DSO.
2.4. De basisscholen konden zich op vrijwillige basis bij DSO aanmelden voor kosteloze deelname aan het project.
3. Geschil
In geschil is de vraag of de uitvoering van het project is aan te merken als het verstrekken van onderwijs, dat is vrijgesteld van omzetbelasting op grond van artikel 11, eerste lid, onderdeel o ten eerste, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 1998, hierna: de Wet).
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken en de pleitnota.
4.2. Ter zitting heeft B nog verklaard dat belanghebbende een overeenkomst heeft gesloten met de gemeente C en ook aan deze gemeente factureert; dat belanghebbende het contract met de acteur heeft gesloten; dat deze acteur wordt ingeschakeld omdat er bijna geen techniek-docenten zijn en de gewone leerkrachten onvoldoende bekwaamheid voor technieklessen hebben; dat belanghebbende deze kinderacteur heeft geselecteerd op basis van zijn pedagogische kwaliteiten, dat deze formeel niet bevoegd is les te geven en dat belanghebbebbende hem voor dit project specifiek heeft getraind; dat de leerkracht het project in twee lessen met de klas voorbereidt, dat de acteur/"professor" in de derde les optreedt in aanwezigheid van de leerkracht en de leerkracht tijdens de vierde les de afronding van het project verzorgt; dat de acteur reageert op de brieven van kinderen en hierop tijdens de derde les inspeelt; dat belanghebbende optreedt in het kader van het onderwijs; dat het financiële belang in dezen niet in geschil is.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting nog verklaard dat de handelingen die de school in het kader van het project verzorgt onder de onderwijsvrijstelling van artikel 11, eerste lid, letter o, ten eerste, van de Wet vallen; dat belanghebbende in dezen wel bezig is met een vorm van doceren; dat onder voorwaarden prestaties van zelfstandige docenten wel onder de onderwijsvrijstelling kunnen vallen maar dat deze dan wel bevoegd moeten zijn; dat belanghebbende prestaties verricht ter ondersteuning van het onderwijs; dat het financiële belang in dezen niet in geschil is.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende heeft het project in opdracht van DSO uitgevoerd op basisscholen en deze uitvoering vormde een onderdeel van het lesprogramma van de scholen. De aan het project bestede uren zijn derhalve niet onttrokken geweest aan het verstrekken van onderwijs door de scholen en vielen onder de verantwoordelijkheid van de aan de scholen verbonden leerkrachten.
5.2. Voor de uitvoering van het lesprogramma hebben de scholen gebruik gemaakt van de in het kader van het project door belanghebbende aangeboden diensten. Deze diensten zijn naar 's Hofs oordeel niet aan te merken als het verstrekken van onderwijs zelve, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel o, ten eerste, van de Wet, doch veeleer als het verrichten van onderwijsondersteunende diensten en (hieraan ondergeschikt) de levering van bij het project behorende materiaal.
5.3. In het kader van het project is belanghebbende met DSO overeengekomen een acteur in te schakelen bij de uiteindelijke presentatie op de scholen. In het midden kan blijven of het optreden van de acteur tijdens de les, op zichzelf beschouwd, zou kunnen worden aangemerkt als het verstrekken van onderwijs. In het kader van de dienstverlening door belanghebbende aan DSO is slechts sprake van het - als onderdeel van onderwijsprojectondersteuning - ter beschikking stellen van een acteur. Ook dit onderdeel van de dienstverlening door belanghebbende kan derhalve niet worden aangemerkt als het door belanghebbende verstrekken van onderwijs in de zin van de Wet.
5.4. Nu ook belanghebbende verklaard heeft dat de omvang van het financiële belang niet in geschil is en dit geschil uitsluitend betrekking heeft op de uitvoering van het project zal het Hof de fiscale kwalificatie van de ontwikkeling van het project buiten behandeling laten.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 26 juli 2000 door mr. Bijl, Boersma en Den Boer, in tegenwoordigheid van mr. Trippert als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a- de naam en het adres van de indiener;
b- een dagtekening;
c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.