Gerechtshof Amsterdam, 15-12-2000, AA9170, 99/00947
Gerechtshof Amsterdam, 15-12-2000, AA9170, 99/00947
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 15 december 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2000:AA9170
- Zaaknummer
- 99/00947
Inhoudsindicatie
Gemeente Alkmaar heft rioolaansluitingsrecht van eigenaren (geraamde opbrengst f 7.330.000) en rioolrecht van gebruikers die meer dan 500 m3 afvalwater afvoeren (geraamde opbrengst f 200.000). Voor de toepassing van art. 229b Gemeentewet wordt beoordeeld of de geraamde totale rioleringslasten de geraamde baten van beide rioleringsrechten tezamen niet overtreffen. De geraamde baten en lasten behoeven niet te worden gesplitst per rioleringsrecht.
Uitspraak
Gerechtshof Amsterdam
Kenmerk: 99/00947
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Alkmaar, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie van het Gerechtshof een beroepschrift ontvangen op 29 maart 1999 (..).
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 19 februari 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag rioolrecht voor het jaar 1998 inzake het perceel a-straat 1 te Alkmaar. Bij de uitspraak is de aanslag gehandhaafd. Het beroepschrift strekt tot vernietiging van de uitspraak en tot vernietiging van de aanslag.
Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend waarin hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting (..).
2. Tussen partijen vaststaande feiten
De gemeente Alkmaar heft op grond van de Verordening rioolrechten 1996 (hierna: de Verordening) een tweetal rioolrechten. Artikel 2, eerste lid van de Verordening omschrijft de belastbare feiten als volgt:
1. Onder de naam "rioolrechten" wordt geheven:
a. een recht van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een eigendom dat direct of indirect is aangesloten op de de gemeentelijke riolering;
b. een recht van de gebruiker van een eigendom van waaruit meer dan 500 m³ afvalwater direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd.
Belanghebbende is terzake van het perceel a-straat 1 te Alkmaar over het belastingjaar 1998 aangeslagen in het rioolrecht als bedoeld in voormeld onderdeel a. De aanslag bedroeg
f. 172.
3. Geschil
In geschil is of, gelet op artikel 229b van de Gemeentewet (tekst 1998; hierna: de Wet), met betrekking tot de raming van baten en lasten het totaal van de rioleringslasten gesteld dient te worden tegenover het totaal van de baten van de beide in de Verordening opgenomen rioleringsrechten, en zo ja, of de baten de lasten terzake overtreffen, dan wel of de lasten en baten per rioolrecht afzonderlijk in aanmerking dienen te worden genomen en of, zo dit laatste het geval is, de baten van althans het in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van de Verordening bedoelde recht de lasten terzake te boven gaan.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de gedingstukken.
4.2. Ter zitting van 22 mei 2000 hebben partijen aan hun standpunten het volgende toegevoegd, zakelijk samengevat:
Namens belanghebbende:
De gemeente komt met veel gereken over de tariefstoepassing aanzetten. Ik vind het gefoezel. Het berust op drijfzand. Terwijl men in Amsterdam voor excessieve afvoer een grens van 300 m³ hanteert, legt de gemeente Alkmaar de grens bij 500 m³. Daardoor is de heffing beperkt tot een relatief kleine groep. Het gaat om aparte rechten, dus enige proportie is wel vereist. Belanghebbende is eigenaar, dus betrokken bij de verdeling.
Door verweerder:
De gemeente heeft de vrijheid om de belastingplichtigen aan te wijzen. De excessieve gebruikers betalen f. 0, 36 per m³. De bij het vertoogschrift meegezonden Verordening vermeldt als tarief voor het in onderdeel b van artikel 2, eerste lid bedoelde recht inderdaad f 0,36 per 10 m³. Dit is echter een typefout. In de gepubliceerde stukken staat wel het juiste tarief, namelijk f 3,60 per 10 m³. De Verordening is niet gewijzigd, maar dat maakt voor het kostenverhaal niets uit. Hoogstens is er dan sprake van een tekort aan opbrengst. Bij het opstellen van de begroting is uitgegaan van een bedrag van f 3,55 maar toen was het tarief nog niet vastgesteld.
Als het arrest van de Hoge Raad eerder was verschenen, zou de gemeente eerder staatjes zoals nu hebben overgelegd.
Het is juist dat de door de gemiddelde gebruiker opgeroepen kosten worden afgewenteld op de eigenaar.
Ontkend wordt dat er sprake is van gefoezel.
4.3 Ter zitting van 20 oktober 2000 hebben partijen aan hun standpunten nog het volgende toegevoegd, zakelijk samengevat:
Namens belanghebbende:
Ik trek de berekening van de perceptiekosten, die is opgenomen in mijn brief van 10 juli 2000 in.
Ik betwist dat de veegkosten meegenomen kunnen worden. Die staan niet in de begroting onder riolering. Welk deel van de kosten staat nu tegenover de opbrengst van de heffing van de excessieve gebruikers? Er is geen precieze raming opgenomen. Kennelijk is het uitgangspunt dat het een redelijk bedrag is.
Is de dekking van de veegkosten niet bij een andere heffing opgenomen, bijvoorbeeld de afvalstoffenheffing? Voor wat betreft de vaste kosten constateer ik dat de samenstelling daarvan aanvechtbaar is. Als de vaste kosten minder bedragen, zullen de variabele kosten groter zijn. Dat heeft invloed op de eindbeslissing.
Namens verweerder:
Het door de gemachtigde geconstateerde verschil van f. 1000 is van marginale betekenis en heeft geen invloed op onze berekeningen. Als we het arrest van de Hoge Raad gekend zouden hebben, had de gemeente de veegkosten wel voor een deel opgenomen in de begroting voor de riolering.
De gemeente houdt vast aan haar stelling dat alleen gelet dient te worden op de totale kosten en de totale baten. De kosten voor de excessieve gebruikers zijn geraamd. Van een te grove raming is geen sprake. De toegerekende veegkosten zijn niet ook bij een andere heffing meegenomen. De overige veegkosten worden uit de algemene middelen bestreden.
Ook als de veegkosten worden geëlimineerd, heeft de gemeente een zekere vrijheid ten aanzien van de verdeling van de lasten over de beide heffingen.
De afkorting SOB staat voor dienst Stadsontwikkeling en Beheer.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Blijkens de vastgestelde feiten kent de Verordening een tweetal rioolrechten, elk met een verschillend belastbaar feit. Op grond van artikel 229b van de Wet dienen de tarieven van de door een gemeente op de voet van artikel 229, eerste lid, onderdeel a van de Wet geheven rechten - waartoe de door de verweerder geheven rioolrechten behoren - zodanig te worden vastgesteld dat de geraamde baten niet uitgaan boven de geraamde lasten terzake. Uit de parlementaire geschiedenis van de Wet en meer in het bijzonder uit de Memorie van Toelichting en de Memorie van Antwoord blijkt dat aan de wetgever voor ogen heeft gestaan dat voor de antwoord op de vraag of voor in één verordening opgenomen heffingen is voldaan aan de in artikel 229b van de Wet gestelde voorwaarde, bepalend is dat de geraamde gezamenlijke opbrengst van die heffingen het totaal van de geraamde lasten, waarvoor deze heffingen tezamen dekking moeten bieden, niet te boven gaat. Naar 's Hofs oordeel laten de bewoordingen van artikel 229b van de Wet toe, daaraan een uitleg te geven die strookt met de bedoeling van de wetgever. Indien aan bedoelde voorwaarde is voldaan, heeft de gemeente overigens, gelet op het bepaalde in artikel 219 van de Wet, een zekere vrijheid om te bepalen welk gedeelte van de totale geraamde lasten aan elk van de in één verordening opgenomen heffingen wordt toegerekend. Naar 's Hofs oordeel ziet deze vrijheid ook op de mate waarin zogenaamde vaste kosten aan elk van de heffingen worden toegerekend.
Het hiervoor overwogene brengt mee, dat voor zover de klachten van belanghebbende zich richten tegen de wijze waarop de totale lasten van de riolering van de gemeente Alkmaar zijn toegerekend aan elk van de beide heffingen, zij verworpen dienen te worden. Het Hof neemt hierbij, voor zover van belang, mede in aanmerking dat noch het enkele feit dat de heffing krachtens artikel 2, eerste lid, onderdeel a van de Verordening voor alle onder dat onderdeel vallende belastingplichtigen op een vast bedrag is vastgesteld, noch de tarieven van de beide heffingen, een en ander in onderling verband gezien, het op zich rechtvaardigen om van een onredelijke of willekeurige toerekening te spreken.
5.2. Met betrekking tot de tevens in geschil zijnde vraag of de geraamde baten van de rioolrechten van de gemeente Alkmaar voor het jaar 1998 de geraamde lasten van de riolering voor dat jaar al dan niet te boven gaan, overweegt het Hof het volgende. Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat het, gelet op de indeling van de begroting en de wijze van presentatie van de verschillende voor de rioolrechten in aanmerking genomen lasten, voor een belastingplichtige niet eenvoudig is om na te gaan of aan de in artikel 229b van de Wet gestelde voorwaarde is voldaan. Verweerder, op wie in dezen de bewijslast rust, heeft naar 's Hofs oordeel aan de hand van de door hem overgelegde uittreksels van de gemeentebegroting en de daarbij behorende toelichting en overzichten evenwel voldoende inzicht gegeven in de samenstelling en omvang van de door de gemeente in aanmerking genomen lasten ter zake van de riolering in enge zin, en daarmee het ter zake geraamde bedrag van afgerond f. 6.867.000 - begrotingspost 5.41 - voldoende onderbouwd. Na aftrek van toegerekende baten (rond f 124.000) resteert afgerond f. 6.743.000, van welk bedrag ook belanghebbende uitgaat. Met betrekking tot de door de gemeente toegerekende posten " kosten van inning" van de beide heffingen en "rente over ten behoeve van de sanering van de riolering te verrichten investeringen" is niet in geschil dat deze posten als zodanig als lasten, verband houdende met de riolering, hebben te gelden. Het Hof verenigt zich op dit punt met de standpunten van partijen. Inzake de berekening van de voor vorenbedoelde posten geraamde bedragen overweegt het Hof het volgende. Belanghebbende heeft zijn bezwaar tegen de berekening van het bedrag van de kosten van inning ad f 563.730 laten vallen. Het Hof ziet geen reden om belanghebbende in zijn standpunt niet te volgen. Het bedrag van de toegerekende rente ad f. 223.400 sluit aan bij de in de door verweerder overgelegde bijlage Rendabele investeringen vermelde post investeringen in sanering van de riolering ad f. 3.437.000 en het daar vermelde rentepercentage van 6,5%. De omstandigheid dat in bedoelde bijlage een dekkingsbijdrage is vermeld van f. 292.145 houdt naar 's Hofs oordeel niet in dat dit bedrag enkel uit rente bestaat, nu bij de betreffende investeringen tevens de looptijd is aangegeven en het Hof aannemelijk acht dat de dekkingsbijdrage naast de rente tevens de afschrijving omvat. Het Hof ziet dan ook geen reden om de berekening van de post rente zoals door verweerder uitgevoerd (f. 223.400) niet te volgen. Derhalve kan het bedrag van de geraamde lasten van de riolering gesteld worden op afgerond f. 7.530.000. Het Hof merkt in dit kader het door belanghebbende aangevoerde verschil van f. 1000, zo al aanwezig, aan als onvoldoende om in andere zin te oordelen, nu het hier gaat om afgeronde ramingen en het bedrag zowel in absolute zin als ook in verhouding tot de totale baten casu quo lasten zeer gering is.
Nu de geraamde totale baten van de beide rioolrechten niet in geschil zijn, en derhalve dient te worden uitgegaan van geraamde totale baten van f 7.530.000, volgt uit het voorgaande dat de geraamde baten van de beide rioolrechten de geraamde lasten terzake niet overschrijden. Het subsidiair door verweerder aangevoerde behoeft in verband hiermee geen behandeling meer.
5.3. Het vorenstaande brengt mee dat het gelijk aan verweerder is.
6. Proceskosten
Nu belanghebbende in het ongelijk is gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig verweerder te veroordelen in de proceskosten op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 15 december 2000 door mrs. Schaap, voorzitter, Kwantes en Rijkels, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De uitspraak is op dezelfde datum ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.