Home

Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2000, AB0839, 99/3495

Gerechtshof Amsterdam, 27-03-2000, AB0839, 99/3495

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
27 maart 2000
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2000:AB0839
Zaaknummer
99/3495

Inhoudsindicatie

Bij toepassing van de tabel afvalwatercoëfficiënten mag voor de bepaling van de hoeveelheid gebruikt water worden uitgegaan van de hoeveelheid ingenomen water

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X. te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Directeur van de Dienst gemeentebelastingen van de gemeente Amsterdam, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie van het gerechtshof een beroepschrift ingekomen op 9 november 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 29 september 1999, betreffende de ten name van belanghebbende onder specificatienummer ... opgelegde aanslag in de waterzuiveringskosten voor het jaar 1996.

Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 13 december 1999.

De aanslag is opgelegd ter zake van a-laan 1 te Q, naar een heffingsgrondslag van 121,10 inwoner equivalent, tot een bedrag van ƒ 9.010,24, waarmee is verrekend een bedrag van ƒ 6.398,40 aan voorlopige aanslagen. Bij de thans bestreden uitspraak is het bezwaar tegen de aanslag gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de vastgestelde waarde tot ƒ 3.725 voor verrekening van voorlopige aanslagen.

Verweerder heeft een vertoogschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

De door de griffier verzonden uitnodiging ter zitting van 4 juli 2000 te verschijnen is blijkens de ondertekende retourkaart door - een medewerker van - belanghebbende ontvangen. Het beroep is behandeld ter zitting van 4 juli 2000, alwaar is verschenen A namens verweerder.

Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan partijen is gezonden.

Na de zitting heeft verweerder stukken ingezonden, waarvan afschriften aan belanghebbende zijn gezonden.

Partijen hebben beiden schriftelijk toestemming verleend een nadere mondelinge behandeling achterwege te laten.

2.De verordening

De aanslag is opgelegd op grond van de Verordening bijdrage waterzuiveringskosten 1994, laatstelijk gewijzigd bij raadsbesluit van 2 november 1995, nr. 560, goedgekeurd bij besluit van de staatssecretaris van Binnenlandse Zaken van 11 december 1995, nr. FBA 95/7/U22 en gepubliceerd in het Gemeenteblad van 22 december 1995 (hierna: de Verordening).

Voor zover hier van belang luidt de Verordening:

“Begripsbepalingen.

Art. 1

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a. het uitvoeringsbesluit: het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren, behorende bij de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Staatsblad 1981, nr. 573) (...)

Aard van de belasting

Art. 2

Ter bestrijding van de ten laste van de gemeente komende kosten van maatregelen tot het tegengaan en tot het voorkomen van verontreiniging van oppervlaktewateren, wordt onder de naam bijdrage waterzuiveringskosten een directe belasting geheven

Belastingplicht

Art. 3

De bijdrage waterzuiveringskosten wordt geheven van degene die het gebruik heeft van een (...) bedrijf dat direct of indirect is aangesloten op een gemeentelijk werk.

Vervuilingswaarde bedrijven

Art. 10

1. De vervuilingswaarde van het afvalwater van een bedrijf (...) wordt berekend met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens, met inachtneming van de in bijlage I van het uitvoeringsbesluit gegeven voorschriften.

2. Voor de berekening van de in het eerste lid bedoelde vervuilingswaarde geschieden meting, bemonstering en analyse ieder etmaal van het jaar (...)

3. Op verzoek van de bijdrageplichtige die aannemelijk maakt dat voor de berekening van de vervuilingswaarde met een beperkt aantal gegevens (...) kan worden volstaan, beslist de directeur van de Dienst der Gemeentebelastingen, de directeur van de Dienst Riolering en Waterhuishouding Amsterdam gehoord, dat meting, bemonstering

en analyse geschieden in afwijking van het bepaalde in het tweede lid.(...)

Art. 12

1. In afwijking van het in artikel 10 bepaalde, kan de vervuilingswaarde met betrekking tot (....) worden berekend met toepassing van de in bijlage II van het uitvoeringsbesluit opgenomen tabel afvalwatercoëfficiënten (...).”.

Krachtens de in bijlage II bij het uitvoeringsbesluit opgenomen tabel onder nr. 41, bestemd voor onder meer horecabedrijven, wordt de afvalwatercoëfficiënt per m3 gebruikt water gesteld op 0,023.

3. Tussen partijen vaststaande feiten

3.1. Belanghebbende exploiteert een horecabedrijf, een zogenoemd snelservicerestaurant. Het restaurant is zeven dagen per week, gedurende 52 weken per jaar geopend. In het restaurant wordt gewerkt met een geautomatiseerd kassasysteem, aan de hand waarvan kan worden geconstateerd hoeveel dranken er zijn verkocht.

3.2. Belanghebbende heeft voor het onderhavige jaar aangifte voor de bijdrage waterzuiveringskosten gedaan, waarin hij vermeldt dat 5.267 m3 meter leidingwater is betrokken en dat deze hoeveelheid is bepaald door de meter van het waterbedrijf. Belanghebbende heeft voorts aangegeven dat 3.090 m3 is geloosd op het gemeenteriool en dat 2.177 m3 water is gebruikt voor fabricage van frisdranken, warme chocolade, koffie, thee en jus d’orange. De vraag of de vervuilingswaarde is gemeten met inachtneming van het gestelde in bijlage I van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren heeft belanghebbende met “neen” beantwoord. In de voor die gevallen in te vullen bijlage bij de aangifte heeft belanghebbende onder nr. 41, horecabedrijven, aangegeven dat (3.090 x 0,023=) 71,1 m3 water is geloosd.

3.3. De aanslag is berekend naar een heffingsgrondslag van (5.267x0,023=) 121,14 inwoner equivalent.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of voor de toepassing van de tabel moet worden uitgegaan van 5.267 m3 water dan wel van 3.090 m3 gebruikt water.

4. Standpunten van partijen en behandeling ter zitting

Voor de standpunten van partijen en behandeling ter zitting wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken is vermeld.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Verweerder heeft gesteld dat de aanslag is opgelegd in overeenstemming met de Verordening. Hij heeft daartoe verwezen naar de in artikel 12 van de Verordening opgenomen mogelijkheid de vervuilingswaarde te berekenen met behulp van de in die bepaling bedoelde tabel voor een geval als het onderhavige waarin de in artikel 10 van de Verordening genoemde bemeting, bemonstering en analyse niet heeft plaatsgehad.

Verweerder heeft in dit kader gesteld dat onder de in de tabel opgenomen hoeveelheid gebruikt water wordt verstaan de hoeveelheid water ingenomen van het Waterleidingbedrijf en dat daarbij rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat bij horeca-ondernemingen water wordt verbruikt voor de consumpties. Nu deze stelling van verweerder niet door belanghebbende is betwist, terwijl het naar het oordeel van het Hof is toegestaan om voor de bepaling van de hoeveelheid gebruikt water daarbij verder uit te gaan van de hoeveelheid ingenomen water, en ook overigens niet is gebleken dat met de door horeca-ondernemingen voor consumpties verbruikte hoeveelheid water niet op aanvaardbare wijze rekening is gehouden, is het gelijk op dit punt aan verweerder.

5.2. Belanghebbende heeft gewezen op door verweerder gevoerd beleid waarbij voor de bepaling van de hoeveelheid gebruikt water kennelijk niet wordt uitgegaan van de hoeveelheid ingenomen water. Verweerder heeft gesteld dat dit beleid uitsluitend ziet op de groep belastingplichtige ondernemers die gebruik maakt van een tussenmeter en dat belanghebbende, nu zij daar geen gebruik van maakt, niet tot die groep behoort.

Deze uitleg van het door verweerder gevoerde beleid houdt naar het oordeel van het Hof in dat belanghebbende niet aan de voorwaarden van dat beleid heeft voldaan. Dat het door belanghebbende gehanteerde kassa-systeem tot een meting van het gebruikte water leidt die vergelijkbaar is met de door verweerder toegestane toepassing van een tussenmeter, acht het Hof niet voldoende aannemelijk, zo al hierin voldoende grond zou zijn gelegen om belanghebbende overeenkomstig het door verweerder gevoerde beleid te behandelen.

5.3. Nu overigens gesteld noch gebleken is dat aanslag is berekend in strijd met de in de verordening opgenomen bepalingen en voor het buiten toepassing laten van die bepalingen geen reden is, is het beroep ongegrond is.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld op 27 maart 2000 door mr. Van der Ouderaa, in aanwezigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a) de naam en het adres van de indiener;

b) de dagtekening;

c) een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d) de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.