Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2000, AB0993, 99/03279
Gerechtshof Amsterdam, 22-12-2000, AB0993, 99/03279
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 december 2000
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2000:AB0993
- Zaaknummer
- 99/03279
Inhoudsindicatie
Aflossing van schulden uit hoofde van een zekerheidssteling in privé vindt plaats in de vermogenssfeer. De regresvorderingen behoren daarmee eveneens tot belanghebbendes privé-vermogen. Beroep op vertrouwensbeginsel faalt nu het feitelijk en rechtens een andere aangelegenheid betreft
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
Op het beroep van X, wonende te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is een beroepschrift ontvangen op 15 oktober 1999, ingediend door A te Q, als gemachtigde en aangevuld bij brief van 29 november 1999. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur van 10 september 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994, gedagtekend 30 november 1998.
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van f 152.123. Bij de bestreden uitspraak heeft de inspecteur het belastbaar inkomen nader vastgesteld op f 139.120.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van f 40.800.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 20 november 2000 zijn verschenen de gemachtigde alsmede de inspecteur. De gemachtigde heeft een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Deze pleitnota behoort tot de gedingstukken.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende houdt sinds 1978 alle aandelen in B B.V. waarvan hij tevens directeur is. Deze vennootschap exploiteert een bouwbedrijf. Vanaf 1980 is belanghebbende voorts directeur en enig aandeelhouder van C B.V.. Laatstgenoemde vennootschap houdt zich voornamelijk bezig met de verhuur van compressoren.
2.2. In 1983 heeft B B.V. haar activiteiten uitgebreid met de exploitatie van een camping. Belanghebbende verhuurde ten behoeve van het campingbedrijf tot zijn privé-vermogen behorende grond aan B B.V..
2.3. Aan B B.V. en C B.V. (hierna ook: de vennootschappen) is door de D-bank (hierna: de bank) krediet verleend, waarvoor door belanghebbende, in zijn hoedanigheid van enig aandeelhouder van evengenoemde vennootschappen, ter meerdere zekerheid hypotheek is verstrekt op de hem in privé toebehorende onroerende zaken, bestaande uit zijn woning met ondergrond alsmede de daarbij gelegen grond waarop vanaf 1983 de camping wordt geëxploiteerd. Het verstrekken van evenbedoeld krediet alsmede de verlening van genoemde hypotheek heeft in ieder geval plaatsgevonden vóór 1987.
2.4. Uit de balans van B B.V. per ultimo 1986 blijken twee schulden aan de bank: een langlopende schuld van f 39.000 en een rekening-courantkrediet ad f 151.069. Blijkens onderdeel 4.6.1. in samenhang met onderdeel 4.5.1. in de toelichting op evenbedoelde balans zijn ter zake van evenvermeld rekening-courantkrediet betrekking hebbend op de camping geen zekerheden gesteld.
2.5. Per 1 januari 1987 is het campingbedrijf, inclusief alle daarop betrekking hebbende activa en passiva, door B B.V. aan belanghebbende overgedragen. In het kader van de overname is de langlopende schuld alsmede het genoemde deel van het rekening-courantkrediet, beide opgenomen onder 2.4., begrepen in de door belanghebbende overgenomen, op de balans van de eenmanszaak vermelde, passiva.
Voorts heeft belanghebbende in zijn eenmanszaak ingebracht de ondergrond waarop het campingbedrijf wordt gedreven voor een bedrag van f 40.000 alsmede een deel van de rekening-courant vordering die hij als aandeelhouder op B B.V. had.
2.6. In 1994 heeft belanghebbende het campingbedrijf gestaakt en de onroerende zaken opgenomen onder 2.3. verkocht. Teneinde de onroerende zaken volledig vrij van hypotheek te leveren heeft belanghebbende zijn schulden, zowel privé als zakelijk, alsmede de schulden van B B.V. ad f 154.747 en C B.V. ad f 38.036, aan de bank afgelost. Ten belope van de bedragen die belanghebbende voor evengenoemde vennootschappen heeft betaald, verkreeg hij regresvorderingen op deze vennootschappen.
2.7. Als gevolg van de slechte financiële situatie van de vennootschappen zijn de regresvorderingen opgenomen onder 2.6. door belanghebbende in het onderhavige jaar volledig afgeboekt.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of een deel, evenredig aan het aandeel van de opbrengst van het ondernemingsgedeelte in de totale opbrengst van de onroerende zaken, van het door belanghebbende aan de bank betaalde bedrag ter aflossing van de schulden van de vennootschappen op zijn belastbaar inkomen in mindering kan worden gebracht als ondernemingslast.
Voorts is in geschil of het vertrouwensbeginsel is geschonden.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken is vermeld.
4.2. Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, hieraan het volgende toegevoegd:
De gemachtigde:
Een borgstelling op een tot het ondernemingsvermogen behorend pand is op zich onvoldoende om de borgstelling tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Echter in het onderhavige geval is het campingterrein als gevolg van gewijzigde omstandigheden verplicht ondernemingsvermogen geworden. Op dat moment bestond de zekerheidsstelling reeds. De zekerheidsstelling kan niet los van de onroerende zaak worden beschouwd en heeft betrekking op de gehele onroerende zaak. In het geval waarin ondernemer A een pand van ondernemer B overneemt waarop een zekerheid rust ten behoeve van een derde zal in zakelijke verhoudingen, als gevolg van het risico, de waarde van het pand wellicht op nihil worden gesteld, doch niet lager dan nihil. Een hypotheek op een onroerende zaak beïnvloedt in principe de waarde van deze zaak maar het betreft dan nog steeds ondernemingsvermogen. Met betrekking tot de inbreng van het campingterrein is niet uitgegaan van de boekwaarde. Met de belastingdienst is gesproken over de beginbalans van de eenmanszaak in het kader van de foutenleer doch dit betrof niet de eventuele gevolgen van de zekerheidsstelling.
De inspecteur:
Ter zake van het rekening-courantkrediet voor de camping zijn geen zekerheden gesteld. Er werd nauwkeurig bijgehouden welk deel van het langlopende bankkrediet betrekking had op de camping en welk deel betrekking had op het bouwbedrijf. Ook een oud controlerapport inzake de omzetbelasting vermeldt dat het campingbedrijf strikt gescheiden werd gehouden van het bouwbedrijf. De schulden van het bouwbedrijf zijn in 1987 buiten de inbreng in de eenmanszaak gebleven.
De zekerheidsstelling staat los van de kwalificatie van de tot zekerheid dienende onroerende zaak. Ik zie geen reden om dit in het jaar 1987 te wijzigen.
Ter zake van het opgewekt vertrouwen merk ik op dat de twee vorderingen op B B.V. en C B.V. waarop in 1992 een afboeking door de inspecteur is geaccepteerd, tot het ondernemingsvermogen behoorden. De inspecteur heeft zich destijds bovendien niet met de kwalificatie beziggehouden. De bestaansgrond en voorgeschiedenis van de vorderingen in 1992 en de onderhavige vordering is bovendien verschillend.
De uitspraak op bezwaar bevat een onjuist belastingvrij bedrag; de resultatennota bevat de juiste cijfers.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende uit hoofde van zijn aandeelhouderschap in B B.V. en C B.V. zekerheid heeft gesteld voor de kredietverstrekking door de bank aan evenvermelde vennootschappen door middel van het verlenen van hypotheek op de hem destijds in privé toebehorende onroerende zaken. Mitsdien is de zekerheidsstelling ontstaan in de privé-sfeer.
5.2. Naar het oordeel van het Hof duidt niets er in het onderhavige geval op dat de zekerheidsstelling op of na 1 januari 1987 uit de privé-sfeer is overgegaan naar de sfeer van de onderneming. De omstandigheid dat het tot zekerheid dienende object, in casu de onroerende zaken, gedeeltelijk tot het verplichte ondernemingsvermogen is gaan behoren, doet hier niet aan af nu de zekerheid betrekking heeft op schulden van de vennootschappen die niet in enig verband staan met de exploitatie van de camping en belanghebbendes privé-reden voor het stellen van de onderwerpelijke zekerheid ook overigens geen wijziging heeft ondergaan.
5.3. Het vorenoverwogene houdt in dat de onderwerpelijke aflossing van de schulden van de vennootschappen opgenomen onder 5.1. uit hoofde van de zekerheidsstelling heeft plaatsgevonden in de vermogenssfeer. De regresvorderingen op de vennootschappen behoren daarmee eveneens tot belanghebbendes privé-vermogen. Afboekingen op deze vorderingen leiden derhalve niet tot enige aftrek op het belastbaar inkomen.
5.4. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel faalt nu de inspecteur gemotiveerd heeft gesteld, hetgeen door belanghebbende onvoldoende gemotiveerd is weersproken, dat de vorderingen op de vennootschappen welke in 1992 zijn afgeboekt in 1987 tot het ondernemingsvermogen van de eenmanszaak waren gaan behoren zodat deze een andere ontstaansgrond hadden dan de onderwerpelijke vorderingen. Zo destijds al sprake is geweest van het welbewust innemen van een standpunt door de inspecteur, betreft het feitelijk en rechtens een zozeer andere aangelegenheid dat belanghebbende daar geen vertrouwen aan kan ontlenen met betrekking tot de onderwerpelijke aangelegenheid.
5.5. Uit het vorenoverwogene volgt dat het beroep ongegrond is.
6. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot het vergoeden van kosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
7. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 22 december 2000 door mrs. Boersma, voorzitter, Den Boer en Vrouwenvelder, leden, in tegenwoordigheid van mr. Trippert als griffier. De uitspraak is die datum ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd.
Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.