Home

Gerechtshof Amsterdam, 23-03-2001, AB0774, 00/01648

Gerechtshof Amsterdam, 23-03-2001, AB0774, 00/01648

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
23 maart 2001
Datum publicatie
4 juli 2001
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0774
Zaaknummer
00/01648

Inhoudsindicatie

Ziektekosten bij verblijf in AWBZ-instelling (i.c. verzorgingshuis) zijn de eigen bijdrage verminderd met de de besparing op kosten van huisvesting en voeding (HR BNB 1993/112). Het Hof berekent de besparing mede op basis van NIBUD-gegevens. Anders dan de Staatssecretaris (Besluit van 20 maart 1998, BNB 1998/189, zoals nadien gewijzigd) houdt het Hof daarbij geen rekening met een besparing op andere kosten dan huisvesting en voeding en evenmin met het normbedrag voor zak- en kleedgeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Achtste Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 3 mei 2000, ingediend door A als gemachtigde en aangevuld bij brief van 11 mei 2000.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 21 april 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/pre-mie volksverzekeringen voor het jaar 1998.

Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 51.238. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 35.323.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrond-verklaring van het beroep.

Bij brief van 11 januari 2001 heeft vorenvermelde gemachtigde nadere stukken ingediend.

Ter zitting van 7 februari 2001 is verschenen vorenvermelde gemachtigde, alsmede namens de inspecteur B en drs. C. De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, geboren in 1912 en gehuwd, woont sinds 7 mei 1997 met zijn echtgenote in het verzorgingshuis D te Z (hierna: het verzorgingshuis). Hiervoor woonden zij vanaf 11 oktober 1993 in het verzorgingscentrum ‘E’ te Z.

2.2. De financiering van het verzorgingshuis valt per 1 januari 1997 onder de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ).

2.3. Belanghebbende en zijn echtgenote hebben in 1998 een eigen bijdrage ingevolge de AWBZ betaald van ƒ 35.991, bepaald op grond van het Bijdragebesluit zorg.

2.4. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 35.323. In de aangifte heeft belanghebbende een bedrag van ƒ 16.224 als buitengewone lasten (ziektekosten) in aftrek gebracht. Dit bedrag is als volgt opgebouwd:

Betaalde eigen bijdrage AWBZ ƒ 35.991

Bespaarde kosten van huisvesting en voeding ƒ 20.076

ƒ 15.915

Overige ziektekosten ƒ 8.287

ƒ 24.202

Drempel ƒ 7.978

Aftrekbaar bedrag ƒ 16.224

2.5. Op basis van het Besluit van de staatssecretaris van Financiën van 20 maart 1998, nr. DB98/1066, en gewijzigd bij Besluit van 16 november 1998, nr. DB98/3753 (hierna: het Besluit), heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de door belanghebbende betaalde eigen bijdrage AWBZ geen component ziektekosten bevat, omdat de eigen bijdrage ad ƒ 35.991, vermeerderd met het normbedrag voor zak- en kleedgeld van ƒ 8.176, blijft beneden het bedrag van de normale uitgaven ad ƒ 46.916 zoals dat volgens de in punt 4 van het Besluit opgenomen tabel 1 behoort bij het besteedbaar inkomen van (afgerond) ƒ 61.000 dat belanghebbende in het onderhavige jaar genoot. De inspecteur heeft het belastbare inkomsten van belanghebbende vastgesteld op (ƒ 35.323 + ƒ 15.915 =) ƒ 51.238.

3. Geschil

In geschil is of, en zo ja tot welk bedrag, belanghebbende in verband met het verblijf in het verzorgingshuis recht heeft op aftrek van buitengewone lasten ter zake van ziekte en invaliditeit als bedoeld in artikel 46, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet). Het geschil spitst zich toe op de vraag hoe groot de besparing op levensonderhoud is doordat belanghebbende en zijn echtgenote in een verzorgingshuis verblijven. Subsidiair is in geschil of bij belanghebbende het in rechte te beschermen vertrouwen is gewekt dat zijn berekeningsmethode juist is.

4. Standpunten van partijen

Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken. Ter zitting is daaraan het volgende toegevoegd.

Namens belanghebbende: Ik heb geen bewijsstukken over de kosten van huisvesting voordat belanghebbende in een verzorgingshuis woonde. Belanghebbende woonde destijds in een huurwoning aan de a-straat te F. De kosten van een ziektekostenverzekering moeten inderdaad niet in mindering komen op het besteedbare inkomen. Belanghebbende heeft een eigen telefoonaansluiting met abonnement en krijgt daarvoor een rekening. In het verzorgingstehuis is geen leestafel. Belanghebbende betaalt versnaperingen zelf, daarmee heb ik bij de berekening om wille van de eenvoud geen rekening gehouden. Hij maakt geen gebruik van eventueel door het verzorgingshuis georganiseerde uitjes en voor zover dat wel zo zou zijn, moet hij daarvoor een reëel bedrag betalen. De praktische regeling van de Belastingdienst is voor alle belastingplichtigen onvoordelig. De baliemedewerker van de Belastingdienst, aan wie ik mijn berekening voor 1997 voorlegde, zei dat het er aannemelijk uitziet, maar dat hij niet beslist. Vervolgens is de aanslag 1997 opgelegd in overeenstemming met de aangifte. Ik vraag vergoeding van de proceskosten: reiskosten voor twee bezoeken aan de Protestants Christelijke Ouderen Bond te Zwolle om het probleem te bespreken en eenmaal naar deze zitting.

Namens de inspecteur: De kosten van de woning waarin belanghebbende tot 1993 woonde, zullen niet hoger zijn geweest dan het bedrag dat belanghebbende aan de NIBUD-gegevens ontleent en in zijn berekening gebruikt. De baliemedewerker kan in zo’n geval geen vertrouwen wekken. Hij heeft geen instemming gegeven met de berekening. Een bijlage bij de aangifte is niet het uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde stellen. De aangiften van alle belastingplichtigen met hetzelfde hoge inkomen, zijn gecorrigeerd.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Het gaat in dit geschil om de berekening van de ziektekosten die verband houden met het verblijf in een verzorgingshuis waarvoor een bijdrage ingevolge de AWBZ verschuldigd is. Tussen partijen is niet in geschil dat de overige ziektekosten ƒ 8.287 bedragen.

5.2. In zijn arrest van 27 januari 1993, BNB 1993/112 - dat overigens in de lijn ligt van eerder gewezen jurisprudentie - heeft de Hoge Raad met betrekking tot de aanslag inkomstenbelasting over het jaar 1986 van een in 1985 in een verpleegtehuis opgenomen belastingplichtige geoordeeld dat tot de als buitengewone last aftrekbare ziektekosten kan worden gerekend de eigen bijdrage ingevolge de AWBZ, verminderd met de langs subjectieve weg - dat wil zeggen rekening houdend met de in feite door de belastingplichtige vóór de opneming in het verpleegtehuis gevolgde levenswijze - bepaalde besparing op de kosten van huisvesting en voeding die de opneming in het verpleegtehuis meebracht.

5.3. Het Hof is van oordeel dat het in 5.2. genoemde arrest eveneens tot richtsnoer kan dienen bij de beantwoording van de vraag hoe in een geval als dat van belanghebbende en zijn echtgenote - die in het onderhavige jaar reeds vijf jaar in een verzorgingshuis verbleven - de aftrekbare ziektekosten benaderd kunnen worden. De omstandigheid dat - mede als gevolg van het tijdsverloop sedert de opname in het verzorgingshuis - niet over exacte gegevens omtrent hun subjectieve besparing kan worden beschikt, leidt naar het oordeel van het Hof niet ertoe dat belanghebbende de besparing uitsluitend zou mogen baseren op punt 4 van het Besluit.

5.4. Het Hof ziet ook overigens geen reden af te wijken van de in het arrest BNB 1993/112 aangegeven lijn. Aangezien de financiering ingevolge de AWBZ slechts betrekking heeft op de kosten van geneeskundige behandeling en verzorging (waaronder begrepen huisvesting en primaire voeding), ligt het immers niet voor de hand om bij de berekening van de aftrekbare ziektekosten rekening te houden met (de besparing op) overige bestedingen zoals die voor versnaperingen, kleding, abonnementen en dergelijke en de deswege gedane uitgaven daarbij te stellen op de normbedragen voor zak- en kleedgeld.

5.5. Gelet op het vorenoverwogene zal het Hof bij de berekening van de besparing geen rekening houden met het normbedrag voor zak- en kleedgeld doch anderzijds evenmin met een besparing voor zover deze op andere kostenposten is terug te voeren dan op de kosten van huisvesting en voeding.

5.6. Van de door partijen over en weer aangevoerde cijfermatige gegevens bieden de door belanghebbende overgelegde voorbeeldbegrotingen, die zijn opgesteld door het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (NIBUD) naar ’s Hofs oordeel een goed aanknopingspunt voor de benadering van de in het onderhavige jaar door belanghebbende feitelijk gerealiseerde besparing op kosten van huisvesting en voeding ten opzichte van de situatie dat hij en zijn echtgenote nog gezond zouden zijn en een eigen huishouding zouden voeren. Aan het subjectieve uitgangspunt wordt in zoverre recht gedaan dat in de voorbeeldbegrotingen rekening is gehouden met het inkomen van belanghebbende en zijn echtgenote en het aantal personen van hun huishouden. Voorts heeft de inspecteur ter zitting verklaard dat het in de voorbeeldbegroting voorkomende bedrag voor huur overeenkomt met de huur van een woning als door belanghebbende voor zijn opname in het verzorgingshuis werd bewoond.

5.7. Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat het besteedbare inkomen van belanghebbende ƒ 62.569 per jaar, ofwel (afgerond) ƒ 5.214 per maand, bedraagt, als volgt berekend:

arbeidsinkomsten man (ƒ 52.191 + ƒ 1.033) ƒ 53.224

arbeidsinkomsten vrouw (ƒ 13.208 + ƒ 1.033) ƒ 14.241

ontvangen rente ƒ 1.259

teruggave inkomstenbelasting ƒ 1.855

ƒ 70.579

af: ingehouden loonbelasting ƒ 8.010

besteedbaar inkomen per jaar ƒ 62.569

5.8. Naar het oordeel van het Hof staat het gebruik van een (geobjectiveerde) voorbeeldbegroting als bedoeld in 5.6. onder de aldaar geschetste omstandigheden niet op gespannen voet met de in beginsel subjectieve benadering van de besparing als bedoeld in het arrest BNB 1993/112. Voor wat betreft het daarin opgenomen bedrag aan huur heeft de inspecteur zulks ook erkend. De overige bedragen vormen naar ’s Hofs oordeel een redelijke benadering van wat belastingplichtigen ook naar subjectieve maatstaven plegen uit te geven aan voeding, vaste lasten en dergelijke. Daarvan uitgaande berekent het Hof de besparing in goede justitie als volgt.

Bij het referentiebudget dat past bij een inkomenscategorie van ƒ 5.000 per maand, nagenoeg overeenkomende met het besteedbare inkomen van belanghebbende in het onderhavige jaar, behoort een totaal aan uitgaven van ƒ 4.692 per maand. Van dit totaal kan een bedrag van ƒ 1.788 tot de kosten van huisvesting en voeding worden gerekend. Het Hof heeft hierbij de in de voorbeeldbegroting voorkomende bedragen voor huur, gas/brandstoffen, elektriciteit, water, heffingen, onderhoud huis en tuin en voeding en versnaperingen voor het geheel meegenomen. De inspecteur heeft nog gesteld dat ook rekening moet worden gehouden met een mogelijke besparing op kosten van telefoon, verzekeringen, kranten, tijdschriften en uitstapjes. Belanghebbende heeft gemotiveerd betwist dat van besparing op deze posten sprake is, dat eigenlijk geen rekening zou moeten worden gehouden met de kosten van versnaperingen, maar dat hij in verband met een eenvoudige berekening (in de voorbeeldbegroting is een bedrag op genomen voor voeding en versnaperingen te zamen) de besparing op de kosten daarvan wel in aanmerking neemt. Het Hof is van oordeel dat aannemelijk is dat de besparing op de posten die de inspecteur heeft vermeld, zo daarvan al sprake is en voor zover deze al vallen onder huisvesting en voeding, niet hoger is dan de kosten van door belanghebbende zelf betaalde versnaperingen. Dat belanghebbende en zijn echtgenote minder uitgaven hebben gedaan aan kleding en schoeisel en aan inventaris dan vergelijkbare belastingplichtigen die niet in een verzorgingstehuis wonen, acht het Hof niet aannemelijk gemaakt.

5.9. Gelet op het in 5.8. overwogene kan het bedrag van de besparing over het onderhavige jaar in goede justitie worden gesteld op 12 ´ ƒ 1.788 = ƒ 21.456. De aftrekpost kan dan als volgt worden berekend:

Betaalde eigen bijdrage AWBZ ƒ 35.991

Bespaarde kosten van huisvesting en voeding ƒ 21.456

ƒ 14.535

5.11. Uit het vorenoverwogene volgt dat het belastbare inkomen met ƒ 15.435 dient te worden verminderd tot (ƒ 51.238 - ƒ 14.535 =) ƒ 36.703. Belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel behoeft geen behandeling meer.

6. Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Voor vergoeding komen in aanmerking de reiskosten voor de besprekingen met de Protestants Christelijke Ouderenbond in Zwolle en voor het bijwonen een zitting te Amsterdam door de gemachtigde. Voor vergoeding komen in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse. Het Hof begroot die kosten op ¦ 130.

7. Beslissing

Het Hof:

verklaart het beroep gegrond;

vernietigt de uitspraak van de inspecteur;

vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 36.703;

gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden, en;

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 130 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.

De uitspraak is vastgesteld op 23 maart 2001 door mr. Schaap, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

- de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.