Gerechtshof Amsterdam, 26-02-2001, AB0968, 99/02032
Gerechtshof Amsterdam, 26-02-2001, AB0968, 99/02032
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 februari 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2001:AB0968
- Zaaknummer
- 99/02032
Inhoudsindicatie
Definitieve aanslag opgelegd; belanghebbende is ontvankelijk in haar beroep aangaande de voorlopige aanslag; belanghebbende heeft niet onderbouwd dat voorlopige aanslag te hoog is.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P, de inspecteur, gedagtekend 10 juni 1999, betreffende de voorlopige aanslag in de vennootschapsbelasting 1997, aanslagnummer 35.01.644.V71.0112.
Het beroep is behandeld op de zitting van 8 mei 2000 en 12 februari 2001.
BESLISSING
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
GRONDEN
1.1. Belanghebbende exploiteerde vanaf 1995 onder de handelsnaam A kamers in het kader van raamprostitutie. In 1995, 1996 en 1997 exploiteerde belanghebbende respectievelijk 30, 37 en 55 kamers. Zij heeft over 1997 geen aangifte gedaan. Na de arrestatie eind 1997 van B, directeur/aandeelhouder van belanghebbende, heeft belanghebbende haar activiteiten beëindigd.
1.2. Bij een onderzoek in 1997 en 1998 heeft de inspecteur in overleg met de gemeente C en D de theoretische omzet in 1995 in eerste instantie berekend op f 1.642.500,-, uitgaande van een daghuur per kamer van f 150,- gedurende 365 dagen. Nadien heeft de inspecteur de omzet berekend op f 1.095.000,-, rekening houdend met 33,3% onderbezetting. Op analoge wijze heeft de inspecteur de theoretische omzet in 1996 en 1997 berekend op f 1.350.500,- respectievelijk f 2.007.500,-.
1.3. De inspecteur heeft het belastbare bedrag voor 1995 vastgesteld op f 372.486,- en dat van 1996 op f 440.000,-.
De inspecteur heeft de in geschil zijnde voorlopige aanslag, gedagtekend 15 december 1998, berekend naar een belastbaar bedrag van f 500.000,-. Met dagtekening 15 november 1999 heeft de inspecteur de definitieve aanslag opgelegd naar hetzelfde belastbare bedrag met verrekening van de in geschil zijnde voorlopige aanslag. Tegen deze aanslag had belanghebbende op 8 mei 2000 nog geen bezwaar gemaakt.
2.1. Ter zitting van 8 mei 2000 heeft E nog verklaard dat het adres op het aanslagbiljet niet goed was en dat belanghebbende nog steeds geen (definitieve) aanslag over 1997 heeft ontvangen; dat de voorlopige aanslag veel te hoog is in verband met het feit dat de verkopers de exploitatierechten hebben teruggenomen. Voorts heeft E een overeenkomst tussen F N.V. en belanghebbende overgelegd en een stuk waaruit valt af te leiden dat G B.V. wegens goodwill f 290.000,- te vorderen heeft van belanghebbende.
2.2. Op 12 februari 2001 heeft de inspecteur nog verklaard dat op het afschrift van de definitieve aanslag over 1995 per vergissing "x 11" is getypt maar dat de aanslagbiljetten wel degelijk naar x 10 zijn verstuurd.
3.1. Het feit dat de inspecteur nadat belanghebbende het beroep had ingesteld, met verrekening van de in geschil zijnde voorlopige aanslag een definitieve aanslag over 1997 heeft opgelegd is geen reden belanghebbende niet-ontvankelijk te achten in haar beroep. Zij kan immers nog enig belang hebben bij beoordeling van de juistheid van de uitspraak op bezwaar met het oog op de berekening van invorderingsrente, vergoeding van griffierecht, enige veroordeling in proceskosten of anderszins, nog daargelaten dat ten tijde van het instellen van beroep nog geen (definitieve) aanslag was opgelegd.
Het Hof zal dan ook beoordelen of de inspecteur in redelijkheid had mogen overgaan tot het opleggen van de in geschil zijnde voorlopige aanslag en of hij deze had moeten verminderen op grond van nadien naar voren komende omstandigheden met betrekking tot de hoogte van deze belastingaanslag.
3.2. Gelet op de uitkomsten van het onderzoek over de jaren 1995 tot en met 1997 had de inspecteur naar 's Hofs oordeel in redelijkheid mogen overgaan tot het opleggen van de in geschil zijnde voorlopige aanslag.
3.3. Belanghebbende heeft de juistheid van de voorlopige aanslag betwist doch tot op heden heeft hij geen aangifte over 1997 gedaan dan wel anderszins cijfermatig onderbouwd, zelfs niet schattenderwijs, dat en in hoeverre de voorlopige aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Het Hof ziet dan ook geen aanleiding de voorlopige aanslag te verminderen.
4. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
De uitspraak is gedaan op 26 februari 2001 door mr. Boersma, Vrouwenvelder en Rijkels, in tegenwoordigheid van mr. Trippert als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, ondertekend door de voorzitter en de griffier.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van de mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.