Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2001, AB1251, 00/00996
Gerechtshof Amsterdam, 18-04-2001, AB1251, 00/00996
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 18 april 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2001:AB1251
- Zaaknummer
- 00/00996
Inhoudsindicatie
Leges ter zake van het verlenen van een vergunning tot samenvoegen van woonruimten in de zin van art. 30 Huisvestingswet. Vermelding in Verordening van Herhuisvestingswet i.p.v. Huisvestingswet is een kennelijke verschrijving die geen gevolgen heeft. Ook het “ontduplexen” van duplexwoningen is samenvoegen van woonruimten in de zin van art. 30 Huisvestingswet en de Verordening. Ondanks samenloop met het treffen van bouwkundige voorzieningen in de zin van de Woningwet ziet de legesvrijstelling van art. 88 van de Woningwet niet op de onderhavige vergunning.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vierde Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van Stichting X te Z, belanghebbende, tegen een uitspraak van het Dagelijks Bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Noord, verweerder.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 16 maart 2000. Het beroepschrift werd door belanghebbende ingediend bij de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, alwaar het beroepschrift binnenkwam op 18 januari 2000. De griffier van de Arrondissementsrechtbank heeft het beroepschrift bij brief van 16 maart 2000 doorgezonden naar het Hof.
Het beroepschrift is aangevuld bij brief van belanghebbende van 28 februari 2000. Deze aanvulling heeft belanghebbende ook rechtstreeks aan het Hof gezonden.
Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend 8 december 1999, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag leges met dagtekening 26 mei 1999 ten bedrage van ƒ 27.873,33, ter zake van het verlenen van een vergunning in de zin van artikel 30, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Huisvestingswet (samenvoegen van woonruimten).
Het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag is bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en primair tot vernietiging van de aanslag en subsidiair tot vermindering van de aanslag tot een bedrag van ƒ 13.936,66.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Bij brief van 22 maart 2001 heeft verweerder het Hof de volledige tekst van de Verordening op de heffing en invordering van leges 1998 toegezonden alsmede een kopie van een pagina van het blad NoordNieuws van 23 december 1997. Belanghebbende heeft ter zitting van deze stukken kennis kunnen nemen en heeft zich daarover uitgelaten.
Ter zitting van 30 maart 2001 zijn verschenen mr. A, tot haar bijstand vergezeld van ir. B, namens belanghebbende en mr. C namens verweerder. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota’s worden tot de gedingstukken gerekend.
2. De Verordening
2.1. In de raadsvergadering van 17 december 1997 heeft de Stadsdeelraad van Amsterdam-Noord de Verordening op de heffing en invordering van leges 1998 (hierna: de Verordening) vastgesteld. Hiervan is mededeling gedaan in het blad NoordNieuws van 23 december 1997, waarbij werd medegedeeld dat de verordening ter inzage lag bij het Vergunningen Servicebureau.
2.2. De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 1 Aard van de heffing en belastbaar feit
Onder de naam leges worden rechten geheven ter zake van het door of vanwege het Stadsdeel verlenen van de diensten, genoemd in deze verordening en in de daarbij behorende tabel.
Artikel 2 Belastingplicht
De leges worden geheven van degene op wiens aanvraag danwel ten behoeve van wie een in deze verordening omschreven dienst wordt verricht.
Artikel 3 Tarieven
a. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tabel.
b. Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van een in de tabel genoemde eenheid als een volle eenheid gerekend.
(…)
Artikel 7 Vrijstellingen
Leges worden niet geheven voor:
a. stukken, die ter voldoening aan wettelijke voorschriften kosteloos worden verstrekt;
b. (…)
c. (…)
(…)
Artikel 11 Inwerkingtreding (…)
a. (…)
b. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking, met als datum van ingang van wijziging 1 januari 1998.
c. (…)
d. (…)
(…)”.
2.3. De tarieventabel behorend bij de Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“(…)
4.8. het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen:
(…)
i. van een vergunning als bedoeld in art. 30 van de Herhuisvestingswet, per woning of gedeelte van een woning
4.8.2.1 ingeval van onttrekking (…) ƒ 660,--
4.8.2.2 ingeval van samenvoeging (…) ƒ 565,--
4.8.2.3 ingeval van omzetting (…) ƒ 470,--
4.8.2.4 met dien verstande dat ingeval van samenloop met een aanvraag om een bouwvergunning, als bedoeld in de Huisvestingsverordening en art. 2.1.4, lid 5, van de Bouwverordening Amsterdam 1993, het tarief tweederde bedraagt van de onder 4.8.2.1. tot en met 4.8.2.3. vermelde bedragen;
(…)”.
3. Tussen partijen vaststaande feiten
3.1. Belanghebbende is eigenares van woningen. Tot haar woningbezit behoorden onder meer duplexwoningen, gelegen in het stadsdeel Amsterdam-Noord aan de a-straat, de b-straat, de c-straat en de d-straat. Deze woningen zijn gebouwd in 1950 en werden sindsdien verhuurd als woonruimten.
3.2. Belanghebbende vroeg op 1 september 1998 bij verweerder een bouwvergunning aan voor de verbouwing en renovatie van de duplexwoningen. Tevens vroeg zij een vergunning aan in de zin van artikel 30, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Huisvestingswet voor het samenvoegen van 74 woonruimten in de duplexwoningen tot 37 woonruimten.
3.3. De onder 3.2. bedoelde bouwvergunning werd verleend medio november 1998. De onder 3.2. bedoelde vergunning voor het samenvoegen van woonruimten werd verleend op 23 november 1998.
3.4. Op 26 mei 1999 werd aan belanghebbende een aanslag leges opgelegd ter zake van de vergunning voor het samenvoegen van woonruimten. De aanslag werd als volgt berekend: 74 x ƒ 565 x 2/3 (in verband met samenloop in de zin van punt 4.8.2.4 van de bij de Verordening behorende tarieventabel) = ƒ 27.873,33.
3.5. Belanghebbende diende tegen de aanslag een bezwaarschrift in. Verweerder verklaarde bij zijn uitspraak van 8 december 1999 het bezwaar ongegrond. In de uitspraak was de volgende rechtsmiddelverwijzing opgenomen:
“Beroep bij de rechtbank.
Op grond van de Algemene wet bestuursrecht kunnen belanghebbenden binnen zes weken ná verzending van dit besluit, in beroep komen bij de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam (…). Het beroepschrift wordt gezonden aan: de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, sector Bestuursrecht, Postbus 75850, 1070 AW Amsterdam.”.
4. Geschil
Tussen partijen is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
a. is de samenvoeging van duplexwoningen aan te merken als samenvoeging in de zin van onderdeel 4.8.2.2 van de bij de Verordening behorende tarieventabel juncto artikel 30, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Huisvestingswet;
b. is met betrekking tot de vergunning waarop de heffing betrekking heeft een vrijstelling van toepassing;
c. dient voor de berekening van de aanslag te worden uitgegaan van 37 dan wel van 74 woningen?
5. Standpunten van partijen
Voor de standpunten van partijen en de motivering ervan wordt verwezen naar de stukken van het geding.
Ter zitting is daaraan door partijen, zakelijk weergegeven, het volgende toegevoegd.
Door de gemachtigde van belanghebbende:
De tekst van de Verordening is mij bekend. Ik zie in het stuk dat verweerder aan het Hof heeft toegezonden dat publicatie van de Verordening heeft plaatsgevonden.
Voor de leges ter zake van de bouwvergunning die nodig was voor de verbouwing en renovatie van de duplexwoningen is in bezwaar het beroep op de vrijstelling van artikel 7, aanhef en onderdeel a, van de Verordening juncto artikel 88 van de Woningwet gehonoreerd.
Volgens een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage geldt de vrijstelling van artikel 88 van de Woningwet niet slechts voor bouwvergunningen, maar tevens voor vergunningen krachtens aanpalende wetten. In casu is dat de Huisvestingswet.
Bij de tariefstelling gaat het erom te bezien hoeveel woningen er worden onttrokken aan het woningbestand. Dat zijn er 37.
Er bestaat geen bezwaar tegen dat de uitspraak zonder voorafgaande aankondiging wordt gedaan en toegezonden zodra zij gereed is.
Door de verweerder:
In verband met klachten in zaken als de onderhavige is aan de legesheffing voor dergelijke vergunningen met ingang van 2000 een maximum van ƒ 7.130 per vergunning gesteld onder handhaving van het bedrag dat in beginsel per woning verschuldigd is. Het tarief kan mijns inziens niet met terugwerkende kracht worden verlaagd.
In de Verordening staat inderdaad “Herhuisvestingswet”. Dat moet uiteraard “Huisvestingswet” zijn; er is sprake van een verschrijving.
De wettelijke legesvrijstelling geldt voor vergunningen voor bouwkundige voorzieningen. De aanvraag ex artikel 30 van de Huisvestingswet behelst niet zulke voorzieningen.
Er bestaat geen bezwaar tegen dat de uitspraak zonder voorafgaande aankondiging wordt gedaan en toegezonden zodra zij gereed is.
6. Beoordeling van het geschil
6.1. Nu in de uitspraak van verweerder werd vermeld dat het beroep moest worden ingesteld bij de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam en het beroepschrift van belanghebbende aldaar is binnengekomen binnen de wettelijke termijn van zes weken na dagtekening van de uitspraak van verweerder, is het beroepschrift, gelet op het bepaalde in artikel 6:15, derde lid, aanhef en onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht, tijdig ingediend.
6.2. De onderhavige aanslag is gegrond op artikel 1 van de Verordening in verbinding met onderdeel 4.8.2 van de bij de Verordening behorende tarieventabel. In dit onderdeel 4.8.2 wordt de Herhuisvestingswet genoemd in plaats van de Huisvestingswet. Naar het oordeel van het Hof is te dezen, mede gelet op het feit dat belanghebbende in al haar stukken ervan is uitgegaan dat bedoeld is te verwijzen naar de Huisvestingswet, sprake van een kennelijke verschrijving waaraan in rechte geen gevolgen moeten worden verbonden.
6.3. Belanghebbende heeft gesteld dat bij het zogenaamde “ontduplexen” van duplexwoningen geen sprake is van samenvoegen in de zin van de bij de Verordening behorende tarieventabel, aangezien duplexwoningen woningen zijn die kunnen worden aangemerkt als eengezinswoningen die tijdelijk in gebruik zijn als twee woningen. Die twee woningen hebben, zo stelt belanghebbende, nooit voldaan als twee volwaardige woningen.
Het Hof is van oordeel dat ook bij het samenvoegen van de delen van een duplexwoning tot één woning, welk samenvoegen op enig tijdstip vanaf de stichting van de woning in de bedoeling lag, sprake is van samenvoeging in de zin van de bij de Verordening behorende tarieventabel en van het samenvoegen van woonruimten in de zin van artikel 30, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Huisvestingswet. Voor de toepassing van de desbetreffende bepalingen van de Huisvestingswet, welke beogen de wijziging van de bestaande woonruimtevoorraad te onderwerpen aan het toezicht van de gemeente, maakt het geen verschil of mutaties in de voorraad betrekking hebben op duplexwoningen dan wel op andere, al dan niet als volwaardig aan te merken, tot de voorraad behorende woonruimten. Het Hof wijst er op dat kennelijk ook belanghebbende van oordeel was dat sprake was van het samenvoegen van woonruimten in de zin van artikel 30, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Huisvestingswet, aangezien zij voor het ontduplexen van de onderhavige woningen bij het stadsdeel Amsterdam-Noord een vergunning in de zin van die bepaling heeft aangevraagd. Vervolgens is in de bij de Verordening behorende tarieventabel, ofschoon daarin wordt afgeweken van de terminologie van de Huisvestingswet, niet sprake van een ander begrip samenvoegen van woonruimten dan in de zojuist vermelde bepaling van de Huisvestingswet. De omstandigheid dat in het desbetreffende stadsdeel hetzelfde type woningen ook werd gebouwd en bewoond als eengezinswoning doet aan het vorenstaande niet af.
6.4. Artikel 7 van de Verordening bepaalt, voor zover hier van belang, dat geen leges worden geheven voor stukken die ter voldoening aan wettelijke voorschriften kosteloos worden verstrekt. In dat verband kan belanghebbende zich niet beroepen op enige bepaling in de Huisvestingswet die inhoudt dat het verlenen van een vergunning als hier aan de orde kosteloos en vrij van leges dient te geschieden. Een dergelijke bepaling is in de Huisvestingswet niet opgenomen.
Belanghebbende beroept zich te dezen op het bepaalde in artikel 88 van de Woningwet, welke bepaling volgens haar is aan te merken als een algemene legesvrijstelling voor toegelaten instellingen in de zin van de Woningwet. Het Hof kan belanghebbende hierin niet volgen. Artikel 88, eerste lid, van de Woningwet bepaalt dat alle stukken, opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 en 5 van hoofdstuk V, voor zover die stukken betrekking hebben op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorieën van woningen, standplaatsen of woonwagens, vrij zijn van legesheffing, van de kosten van legalisatie en van griffiekosten. In het onderhavige geval gaat het niet om zulke stukken. De omstandigheid dat met betrekking tot samen te voegen woonruimten in het kader van die samenvoeging (bouwkundige) voorzieningen worden getroffen die vallen onder de reikwijdte van afdeling 5 van hoofdstuk V van de Woningwet, heeft niet tot gevolg dat het vergunnen van de samenvoeging op de voet van de Huisvestingswet valt te rangschikken onder de uitvoering van enige bepaling van de Woningwet.
6.5. Ten slotte betoogt belanghebbende dat voor de heffing van de leges niet sprake is van samenvoeging met betrekking tot 74, maar met betrekking tot 37 woningen. Naar het oordeel van het Hof faalt ook dit betoog. Uit de tekst van de bij de Verordening behorende tarieventabel, die luidt dat voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 30 van de Huisvestingswet in geval van samenvoeging een bedrag aan leges is verschuldigd van ƒ 565 per woning of gedeelte van een woning, kan niet anders dan worden opgemaakt dat het bedrag aan leges wordt bepaald door het aantal bij de samenvoeging betrokken woningen of gedeelten daarvan. Geen rechtsregel verplichtte ertoe in de bij de Verordening behorende tarieventabel te bepalen dat het aan leges verschuldigde bedrag afhankelijk is van het aantal door de samenvoeging ontstane woningen. Hetgeen is bepaald in artikel 27, vierde lid, van het Besluit Woninggebonden Subsidies met betrekking tot de bepaling van de kosten van de voorzieningen aan een woning ten behoeve van de in genoemd Besluit opgenomen normeringen, speelt hier geen rol.
6.6. Uit al hetgeen hiervóór is overwogen vloeit voort dat het gelijk aan verweerder is.
7. Proceskosten
Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
8. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 18 april 2001 door mrs. Schaap, Onnes en Van Loon, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.
De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.