Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2001, AB1721, 00/02513
Gerechtshof Amsterdam, 17-05-2001, AB1721, 00/02513
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 17 mei 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2001:AB1721
- Zaaknummer
- 00/02513
Inhoudsindicatie
Bij ontbreken enig verzuim van belanghebbende vervalt de boete wegens het te weinig betalen van motorrijtuigenbelasting. Belanghebbende valt geen verwijt te maken nu hij zijn auto op reguliere wijze op zijn naam heeft gezet en achteraf bleek dat het tarief voor een personenauto gold en niet dat voor een bestelauto.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Centraal bureau motorrijtuigenbelasting Apeldoorn, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Belanghebbende heeft op 12 juli 2000 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 29 juni 2000, betreffende de naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting met nummer 000.Y99.0001 en de daarbij opgelegde boete. Belanghebbende concludeert in zijn beroepschrift dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd en dat zulks zeker geldt voor de opgelegde boete.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en hierin concludeert hij tot bevestiging van de uitspraak.
De gemachtigde heeft een conclusie van repliek ingezonden. De inspecteur heeft hierop een conclusie van dupliek ingediend
Ter openbare zitting van 11 april 2001 is de gemachtigde verschenen, alsmede J. Versluijs namens de inspecteur.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren in 1936, is van 24 januari 1997 tot en met 23 februari 2000 houder geweest van het motorrijtuig XX-00-XX, een Toyota Lite Ace Commercial Diesel; het betrof een voertuig voorzien van een dubbele cabine. Het kentekenbewijs deel I, afgegeven op 26 februari 1985, vermeldt de aanduiding "VOERTUIG VOORZIEN VAN DUBBELE CABINE".
2.2. Op 12 december 1999 hebben medewerkers van de inspecteur het motorrijtuig gezien en zij zijn op basis van een uitwendige waarneming tot de conclusie gekomen dat gelet op de inwendige maten van de laadruimte het motorrijtuig niet zou zijn aan te merken als een bestelauto.
2.3. Op 15 april 2000 heeft de inspecteur over het tijdvak 26 februari 1999 tot en met 23 februari 2000 de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd tot een bedrag van f 1.552,-, en een boete tot hetzelfde bedrag.
3. Geschil
In geschil is uiteindelijk nog slechts de vraag of de inspecteur belanghebbende terecht een boete heeft opgelegd en zo ja, of hij dit heeft gedaan tot het juiste bedrag.
4. Standpunten van partijen
Voor de standpunten wordt verwezen naar de gedingstukken.
De gemachtigde heeft ter zitting en na het zien van de brochure van de importeur bevestigd dat de auto inderdaad niet valt aan te merken als een bestelauto. Verder heeft hij verklaard dat de auto in gebruik was voor het bezoek van familie; dat belanghebbende niets valt te verwijten nu ook de RDW nooit opmerkingen heeft gemaakt over de typering van de auto.
De inspecteur heeft een brochure van de Toyota-importeur getoond met opgave van de maten van een dergelijke auto. Verder heeft hij nog verklaard dat belanghebbende zich had moeten afvragen of de auto aan de criteria voor een bestelauto voldeed; dat een belastingplichtige inderdaad aangifte doet voor de motorrijtuigenbelasting door de tenaamstelling van het kentekenbewijs.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De inspecteur heeft, naar de gemachtigde terecht stelt, de in geschil zijnde naheffingsaanslag kunnen opleggen gelet op het feit dat de Toyota niet voldeed aan de criteria voor toepassing van het tarief voor een bestelauto, genoemd in artikel 3 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de wet).
5.2. Belanghebbende heeft gesteld dat hij de auto op zijn naam heeft gesteld en dat de inrichting van de auto ten tijde van de verkoop nog geheel in originele staat was. Deze stellingen heeft de inspecteur niet betwist.
5.3. Belanghebbende heeft ervoor gezorgd dat hij door tenaamstelling van de auto op zijn naam, aangifte heeft gedaan (zulks overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van de wet) terwijl er geen sprake is geweest van enige verandering van het motorrijtuig op grond waarvan enige verplichting zou ontstaan het kentekenbewijs aan te laten passen. Onder deze omstandigheden is het Hof van oordeel dat belanghebbende geen enkel verwijt valt te maken van het feit dat aanvankelijk te weinig belasting is betaald. De opgelegde boete dient daarom te vervallen.
6. Proceskosten
Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en wel tot een bedrag van f 888,-, zijnde 2,5 (proceshandelingen) x f 710,- x 0,5 (gewicht van de zaak).
7. Beslissing
Het Hof
- verklaart het beroep ongegrond voorzover betrekking hebbend op de enkelvoudige belasting;
- verklaart het beroep gegrond voorzover betrekking hebbend op de boete, vernietigt de uitspraak van de inspecteur in zoverre, alsmede de beschikking tot het opleggen van de boete;
- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 60,- aan belanghebbende te vergoeden, te betalen door de Staat en
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van f 888,-, te betalen door de Staat.
Deze uitspraak is gedaan op 17 mei 2001 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van Wessel als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.
Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:
a- de naam en het adres van de indiener;
b- een dagtekening;
c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d- de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.