Gerechtshof Amsterdam, 08-01-2001, AB2157, 00/00407
Gerechtshof Amsterdam, 08-01-2001, AB2157, 00/00407
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 8 januari 2001
- Datum publicatie
- 4 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2001:AB2157
- Zaaknummer
- 00/00407
Inhoudsindicatie
Door belanghebbende (verkoper) en koper is tezamen verzocht de levering van de verkochte onroerende zaak met omzetbelasting te mogen belasten. Belanghebbende stelt zekerheidshalve te hebben geopteerd en is van mening dat de levering van rechtswege belast is met omzetbelasting. In geschil is of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in haar bezwaar is verklaard en of er sprake is van de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak. Het Hof overweegt dat bestreden wordt het bedrag dat belanghebbende op aangifte heeft voldaan. De klacht van belanghebbende, indien gegrond, leidt ertoe dat te weinig belasting op aangifte is voldaan. De procedure in belastingzaken voorziet er niet in dat het Hof aan belanghebbende voor het te weinig betaalde bedrag een naheffingsaanslag oplegt of de inspecteur daartoe opdracht geeft.
Gegrondbevinding van de klacht kan in de onderhavige procedure niet leiden tot een voor belanghebbende gunstiger beslissing. Dit brengt mee dat de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij het bezwaar ongegrond had dienen te verklaren
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst/Grote ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 4 februari 2000, ingediend door gemachtigde van belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur gedagtekend 31 december 1999, betreffende het bedrag dat op 26 maart 1999 over het tijdvak februari 1999 als belasting op aangifte is voldaan. Het bezwaar tegen die voldoening op aangifte is door de inspecteur bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Belanghebbende heeft met toestemming van de voorzitter van de meervoudige belastingkamer een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.
Ter zitting van 13 november 2000 zijn verschenen voormelde gemachtigde van belanghebbende alsmede de inspecteur.
Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd, alsmede een overzicht van alle kosten die in het kader van deze procedure zijn gemaakt. De inhoud van de pleitnota geldt als hier opgenomen. De inspecteur heeft kennis kunnen nemen van het kostenoverzicht en heeft hierop kunnen reageren. De inspecteur heeft ter zitting een situatieschets overgelegd waar belanghebbende kennis van heeft kunnen nemen en op heeft kunnen reageren.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken met kenmerk 00/01281 inzake het beroep door A B.V. te Q met betrekking tot een tweetal beschikkingen inzake belaste leveringen en kenmerk 00/00408 inzake het beroep door B B.V. te R met betrekking tot een teruggaaf van omzetbelasting over de maand februari 1999.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Op 4 februari 1999 heeft A B.V. als koper, samen met respectievelijk belanghebbende en B B.V. als verkopers, verzocht om uitzondering van de vrijstelling van omzetbelasting voor de levering van onroerende zaken ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel a, sub 2, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) met betrekking tot:
de onroerende zaak in de kadastrale gemeente S, a-plein 15-25, Z, Sectie K 1402 en 5380, door B aan A;
de onroerende zaak in de kadastrale gemeente S, a-plein 27-29, Z, Sectie K 1401, door X aan A.
Bij het verzoek is overgelegd een verklaring waaruit blijkt dat voldaan wordt aan de eis dat de afnemers de onroerende zaken gebruiken voor doeleinden waarvoor een volledig of nagenoeg volledig recht op aftrek van omzetbelasting op de voet van artikel 15 van de Wet bestaat.
2.2. De leveringen vonden plaats op 5 februari 1999.
2.3. De evenvermelde onroerende zaken waren op 1 december 1996 verlaten door het aldaar gevestigde garagebedrijf. Vanaf december 1996 tot en met mei 1998 hebben de panden leeg gestaan. In 1997 en 1998 zijn saneringswerkzaamheden uitgevoerd teneinde de grond kwalitatief geschikt te maken voor het vestigen van een woonwinkelcomplex. Tijdens de saneringswerkzaamheden is tevens een aantal sloopwerkzaamheden verricht.
2.4. Vóór de levering op 5 februari 1999 was aan C een opdracht verstrekt voor verdere sloopwerkzaamheden. Volgens het tijdschema van C betrof het:
- asbestsanering;
- bouwkundige sloop;
- het kappen van bomen achter b-laan 9 en 11;
- het plaatsen van hekken;
- het opnemen/verwijderen van asfalt;
- het omslaan van granulaat.
Volgens dit tijdschema zou de sloper op 1 februari 1999 beginnen met de bouwkundige sloop en zou deze duren tot en met 12 maart 1999. Met het sloopwerk aan de b-laan 9/11, onderdeel van de levering op 5 februari 1999 van de panden gelegen aan het a-plein 15 tot en met 25 te Z, zou de sloper op 8 februari 1999 beginnen.
2.5. Van de toestand van de panden zijn op 19 februari 1999 foto’s gemaakt. Op 26 februari 1999 is een bouwvergunning verleend door Burgemeester en Wethouders van de gemeente S.
2.6. In de notariële akte van de levering van de desbetreffende onroerende zaken is onder het kopje Koopprijzen het volgende opgenomen:
“De koopprijs van het verkochte A bedraagt: negenhonderdvijftigduizend gulden (NLG 950.000,00). De koopprijs van het verkochte B bedraagt drie miljoen negenhonderdduizend gulden (NLG 3.900.000,00). Beide voormelde koopprijzen worden vermeerderd met de terzake de levering van het verkochte verschuldigde omzetbelasting naar een tarief van zeventien vijf/tiende procent (17,5%) over voormelde koopprijzen. Door koper en verkoper is tezamen bij de Belastingdienst/Grote Ondernemingen te Haarlem verzocht de levering van het verkochte met omzetbelasting te mogen belasten. De heffing van omzetbelasting is verlegd naar koper. Het bij de Belastingdienst gedane verzoek om de levering van het verkochte met omzetbelasting te mogen belasten is zekerheidshalve ingediend. Aangezien in overleg getreden zal worden met de Belastingdienst omtrent de status van het verkochte, of het verkochte al dan niet als nieuw vervaardigd kan worden beschouwd, is hiertoe gekozen. Indien uit het overleg mocht blijken dat de Belastingdienst van mening is dat door de sanering- en interne sloopwerkzaamheden, welke hebben plaatsgevonden in de afgelopen periode, het verkochte inmiddels als nieuw vervaardigd kwalificeert, dienen de onderhavige leveringen als van rechtswege met omzetbelasting belast te worden beschouwd en zal de verschuldigde omzetbelasting alsnog door verkoper aan koper in rekening worden gebracht en derhalve door koper aan verkoper verschuldigd zijn. In verband hiermee doet koper zekerheidshalve een verzoek tot vrijstelling van overdrachtsbelasting op grond van artikel 15, lid 1, letter a, van de Wet op Belastingen van Rechtsverkeer. Tussen verkoper en koper is blijkens voormelde overeenkomst overeengekomen, dat verkoper verplicht is volledig mee te werken aan initiatieven van koper om de Belastingdienst te bewegen te verklaren dat sprake is van een levering van een nieuw vervaardigde onroerende zaak in de zin van artikel 11, lid 1, ten eerste, van de Wet Omzetbelasting 1968.”
2.7. Partijen hebben gehandeld als ware er sprake van op verzoek met omzetbelasting belaste leveringen. In het kader van het beantwoorden van de vraag of de desbetreffende leveringen al dan niet van rechtswege belast zijn met omzetbelasting, zijn, naast het onderhavige beroep, tevens de beroepen ingesteld welke hiervoor onder het slot van punt 1. zijn genoemd. Voorts is een procedure gestart door A met betrekking tot de heffing van overdrachtsbelasting.
3. Geschil
Het geschil betreft de volgende vragen:
1. of belanghebbende terecht niet-ontvankelijk in haar bezwaar is verklaard, hetgeen de inspecteur verdedigt en belanghebbende bestrijdt;
2. of er sprake is van de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak hetgeen belanghebbende verdedigt doch de inspecteur bestrijdt.
4. Standpunten van partijen
4.1. Verwezen wordt naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken en in de pleitnota is vermeld.
4.2. Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:
De gemachtigde van belanghebbende:
Zowel A als koper en belanghebbende en B als verkopers, hebben alles in het werk gesteld om de vraag of sprake is van een vervaardigde onroerende zaak ter discussie te kunnen stellen. Het is niet juist om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De inspecteur interpreteert naar mijn mening de ter zake gewezen jurisprudentie te eng. De inspecteur stelt ten onrechte dat belanghebbende geen belang heeft bij deze procedure. Belanghebbende heeft wel degelijk belang bij het aan de orde zijnde geschil, zij het een indirect belang, te weten de heffing van overdrachtsbelasting. Voor de vrijstelling voor de heffing van overdrachtsbelasting is namelijk van belang of sprake is van een levering waarover ingevolge artikel 11, eerste lid, onderdeel a, sub 1, van de Wet omzetbelasting is verschuldigd.
Met betrekking tot de beoordeling of er sprake is van de vervaardiging van een nieuwe onroerende zaak is essentieel dat ruim voor het moment van leveren de functie van de onroerende zaak is gewijzigd. Er is een onroerende zaak ontstaan die niet kan worden vereenzelvigd met de aanvankelijk bestaande zaak. De grondslag voor de door mij verzochte integrale kostenvergoeding is dat overduidelijk is dat sprake is van een nieuw vervaardigde onroerende zaak.
De inspecteur:
Nu belanghebbende ter zake van de levering van de onroerende zaak geen omzetbelasting heeft voldaan dient zij niet-ontvankelijk in haar bezwaar te worden verklaard. Met betrekking tot de heffing van overdrachtsbelasting heeft A een zelfstandige rechtsingang. De beschikking inzake het verzoek belaste levering is afgegeven conform het verzoek van koper en verkoper. Niet is gebleken van enig formeel gebrek op grond waarvan dit verzoek niet had kunnen worden gehonoreerd. Ingeval sprake blijkt te zijn van een nieuw vervaardigde onroerende zaak, heeft de beschikking geen effect. Alsdan kan omzetbelasting worden geheven op grond van de omstandigheid dat sprake is van een van rechtswege belaste levering.
Met betrekking tot de vraag of in casu sprake is van een van rechtswege belaste levering weerspreek ik, bij gebrek aan wetenschap, dat de functie van de onroerende zaak is gewijzigd. Ik merk in dit verband op dat ik slechts bekend ben met het tijdschema van de sloopwerkzaamheden en de foto’s welke zijn overgelegd met betrekking tot de toestand van de panden op 19 februari 1999, en uit die gegevens blijkt niet dat sprake is van een vervaardigde onroerende zaak.
Naar mijn oordeel bestaat er geen reden belanghebbende een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Bestreden wordt het bedrag dat belanghebbende op aangifte heeft voldaan. De klacht van belanghebbende, indien gegrond, leidt ertoe dat te weinig belasting op aangifte is voldaan. De procedure in belastingzaken voorziet er niet in dat het Hof aan belanghebbende voor het te weinig betaalde bedrag een naheffingsaanslag oplegt of de inspecteur daartoe opdracht geeft.
5.2. Gegrondbevinding van de klacht kan in de onderhavige procedure niet leiden tot een voor belanghebbende gunstiger beslissing. Dit betekent echter niet dat belanghebbende op die grond niet in haar bezwaar kan worden ontvangen.
5.3. Het vorenoverwogene brengt mee dat de inspecteur het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat hij het bezwaar ongegrond had dienen te verklaren.
5.4. Gelet op het hiervoor overwogene behoeft in de onderhavige procedure de vraag of al dan niet sprake is van het vervaardigen van een onroerende zaak geen beantwoording meer.
6. Proceskosten
Nu de uitspraak van de inspecteur wordt vernietigd acht het Hof termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht komt voor vergoeding in aanmerking een bedrag van f 710 x 2,5 voor proceshandelingen x 0,25 wegens het gewicht van de zaak ofwel f 444. Bijzondere omstandigheden die een verdergaande kostenveroordeling zouden rechtvaardigen zijn naar ’s Hofs oordeel niet aanwezig.
7. Beslissing
Het Hof
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van de inspecteur,
verklaart het bezwaar ongegrond,
veroordeelt de inspecteur in de door belanghebbende gemaakte proceskosten tot een bedrag van f 444 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen en
gelast de inspecteur het gestorte griffierecht ten bedrage van f 450 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 8 januari 2001 door mr. Bijl, voorzitter en mrs. Den Boer en Vrouwenvelder, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van Aalst als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
De voorzitter heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.