Gerechtshof Amsterdam, 26-06-2001, AB2395, 00/2963
Gerechtshof Amsterdam, 26-06-2001, AB2395, 00/2963
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 26 juni 2001
- Datum publicatie
- 6 juli 2001
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2001:AB2395
- Zaaknummer
- 00/2963
Inhoudsindicatie
De inspecteur had in redelijkheid aan de hoeveelheid voor de onderneming bestede uren had behoren te twijfelen, als hij de aangifte en de daarmee meegezonden uitvoerig gespecificeerde bijlagen bij het opleggen van de aanslag inhoudelijk had beoordeeld en daarbij de normale zorgvuldigheid had betracht. Door geen nader onderzoek in te stellen heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim gepleegd dat aan navordering in de weg staat.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Zesde Enkelvoudige Belastingkamer
PROCES-VERBAAL
van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende
tegen
de uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen te P, de inspecteur, gedagtekend 7 juli 2000, betreffende de navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995.
Het beroep is behandeld ter zitting van 12 juni 2001. Hoewel belanghebbendes gemachtigde bij aangetekend schrijven van 21 mei 2001 voor de zitting is opgeroepen, is zij noch belanghebbende zelf ter zitting verschenen.
BESLISSING
Het Hof:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van
ƒ a;
gelast de inspecteur het gestorte griffierecht ad ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden; en
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van
ƒ 1.420 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.
GRONDEN
1. Belanghebbende drijft sinds 1 februari 1994 een praktijk voor kunstzinnige therapie onder de naam Y. Tussen partijen is niet in geschil, dat deze activiteiten een onderneming vormen in de zin van artikel 6 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.
2. Met dagtekening 10 februari 1997 heeft belanghebbende aangifte voor de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 gedaan naar een belastbaar inkomen van ƒ a. Belanghebbende heeft in haar aangifte met startersaftrek verhoogde zelfstandigenaftrek in aanmerking genomen tot een bedrag van ƒ 10.821.
3. Belanghebbende heeft met de aangifte een aantal bijlagen meegezonden naar de inspecteur. Tot deze bijlagen behoren ondermeer de verlies- en winstrekening van Y voor het jaar 1995 en een door belanghebbende opgemaakte specificatie van het aantal uren, dat zij naar eigen zeggen in het jaar 1995 feitelijk heeft besteed aan het drijven van de onderneming. Uit de met de aangifte meegezonden verlies- en winstrekening blijkt, dat belanghebbende met haar werkzaamheden als kunstzinnig therapeute in het jaar 1995 een omzet heeft behaald van ƒ 3.452. Het netto-resultaat van de onderneming bedroeg ƒ 3.986 negatief. Blijkens de bij de aangifte gevoegde uitvoerige urenspecificatie heeft belanghebbende aan de werkzaamheden als kunstzinnig therapeute in het jaar 1995 in totaal 1.296 uren besteed.
4. De inspecteur heeft de aangifte van belanghebbende zonder het stellen van nadere vragen gevolgd. Hij heeft met dagtekening 31 mei 1997 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ a.
5. De inspecteur heeft op 4 februari 2000 bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld, waarbij hij de aanvaardbaarheid van de door belanghebbende ingediende aangiften voor de inkomstenbelasting voor de jaren 1995 tot en met 1998 heeft onderzocht. Naar aanleiding van het boekenonderzoek heeft de inspecteur aan belanghebbende een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1995 opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ b. Uit het verslag van het boekenonderzoek blijkt dat de inspecteur het belastbare inkomen, zoals hij dat in de navorderingsaanslag heeft opgenomen, als volgt heeft bepaald:
“Aangegeven stip-inkomen f a
Totaal winstcorrecties (privé-gebruik telefoon) f 450
Correctie 4: ten onrechte aangegeven inkomsten f -4.442
Correctie 5: zelfstandigen- en startersaftrek f 10.821
Gecorrigeerd stip-inkomen 1) f b”
6. Belanghebbende stelt in beroep, primair, dat de inspecteur de correctie voor de (verhoogde) zelfstandigenaftrek ten onrechte heeft aangebracht. Naar het oordeel van belanghebbende liggen aan de navordering op dat punt geen nieuwe feiten ten grondslag. Het is volgens belanghebbende aan een ambtelijk verzuim van de inspecteur te wijten dat de door belanghebbende opgestelde urenspecificatie pas na het vaststellen van de aanslag is bekeken en gewogen.
7. De inspecteur is van mening dat hij van de juistheid van de aangifte en van de juistheid van de daarmee meegezonden bijlagen mocht uitgaan. Ter zitting heeft hij verklaard, dat de aangifte van belanghebbende bij het opleggen van de aanslag vermoedelijk niet inhoudelijk is beoordeeld. Het opleggen van de navorderingsaanslag was naar het oordeel van de inspecteur mogelijk, omdat er een nieuw feit aanwezig was, dat hem bij het opleggen van de aanslag niet bekend was en ook niet redelijkerwijs bekend had kunnen zijn. De inspecteur stelt dat de hem bij de aanslagregeling ter beschikking staande urenspecificatie vaag was en dat alle daarop vermeldde uren direct met het drijven van de onderneming verband leken te houden. De inspecteur heeft zich naar eigen zeggen pas tijdens het boekenonderzoek gerealiseerd dat een groot deel van de gespecificeerde uren niet aan het feitelijk drijven van de onderneming kon zijn besteed.
8. Uit artikel 44m van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 blijkt dat belanghebbende pas voor de zelfstandigenaftrek en de startersaftrek in aanmerking komt als zij in het jaar 1995 tenminste 1.225 uren heeft besteed aan het feitelijk drijven van haar onderneming. Het Hof is met de inspecteur van oordeel dat belanghebbende aanzienlijk minder dan de door haar gespecificeerde 1.296 uren aan het feitelijk drijven van haar onderneming heeft besteed. Deze grote hoeveelheid uren staat naar het oordeel van het Hof op geen enkele wijze in verhouding tot de door belanghebbende als kunstzinnig therapeute behaalde omzet ad ƒ 3.452. Het Hof is van mening dat ook de inspecteur in redelijkheid aan de hoeveelheid voor de onderneming bestede uren had behoren te twijfelen, als hij de aangifte en de daarmee meegezonden uitvoerig gespecificeerde bijlagen bij het opleggen van de aanslag inhoudelijk had beoordeeld en daarbij de normale zorgvuldigheid had betracht. Door geen nader onderzoek in te stellen heeft de inspecteur een ambtelijk verzuim gepleegd dat aan navordering in de weg staat. Dat het onderzoek niet heeft plaatsgevonden, omdat de inspecteur de aangifte niet inhoudelijk heeft bekeken, doet hieraan niet af. De risico’s die aan een dergelijke handelswijze zijn verbonden, komen voor rekening van de inspecteur.
9. Gelet op het hiervoor overwogene is het gelijk aan belanghebbende. Haar subsidiaire stelling behoeft geen behandeling.
10. Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten gesteld op ƒ 1.420, te weten ƒ 710 x 2 (voor proceshandelingen) x 1 (voor gewicht).
De uitspraak is gedaan op 26 juni 2001 door mr. Den Boer, lid van de belastingkamer in tegenwoordigheid van drs. Plat als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.
U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak bedraagt het griffierecht f 150.
De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.