Home

Gerechtshof Amsterdam, 03-10-2001, AD4821, 00/02584

Gerechtshof Amsterdam, 03-10-2001, AD4821, 00/02584

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
3 oktober 2001
Datum publicatie
25 oktober 2001
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2001:AD4821
Zaaknummer
00/02584

Inhoudsindicatie

A en zijn echtgenote zijn in loondienst werkzaam bij belanghebbende, X B.V.

In de in 1997 op schrift gestelde arbeidsovereenkomst tussen A en X B.V. is onder meer vermeld dat het basissalaris in de zin van artikel 12a van de Wet LB inclusief vakantietoelsag f.78.000 per jaar bedraagt en dat het salaris jaarlijks zal worden aangepast aan de WAZ norm.

Voorts is overeengekomen dat aan A jaarlijks een bonus kan worden uitgekeerd.

In de arbeidsovereenkomst is voorts bepaald dat X B.V. ten behoeve van haar directeur en zijn gezin een ziektekostenverzekering afsluit, dat X B.V. de ziektekosten die niet door de verzekeraar worden vergoed aan A kan vergoeden en dat A een vaste bijdrage verschuldigd is gelijk aan de nominal premie ZFW voor ieder verzekerd gezinslid en daarnaast een variabele premie die gelijk is aan 5% van het loon als bedoeld in de arbeidsovereenkomst.

Partijen zijn verdeeld over het antwoord op de vraag of het bepaalde in artikel 10, vierde lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 toepassing dient te vinden, zoals belanghebbende stelt en de inspecteur betwist.

Hof: de onderhavige ziektekostenverzekering behelst weliswaar een aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling maar voldoet niet aan het bepaalde in artikel 10, vierde lid, aanhef, onderdeel b, van de UR LB 1990 waar sprake is van dekking door een werknemersbijdrage die naar aard en omvang overeenkomt met de nominale premie ingevolge de ZFW. De zogenoemde variabele premie die A verschuldigd is aan X B.V. dient ook te worden beschouwd als een nominale premie nu de hoogte daarvan gekoppeld is aan het premie-

Inkomen ingevolge de WAZ. De gehele premie die A verschuldigd is moet worden beschouwd als een nominale premie die dan naar omvang niet overeenkomt met de nominale premie ingevolge de ZFW (die in het onderhavige jaar gemiddeld f.18 bedroeg).

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Derde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X B.V. te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 20 juli 2000, ingediend door mr als haar gemachtigde, en gericht tegen de uitspraak van de inspecteur met dagtekening 7 juli 2000 betreffende de naheffingsaanslag in de loonbelasting/premie volksverzekeringen voor het tijdvak 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998.

De naheffingsaanslag beloopt f.1.276 aan enkelvoudige belasting en f.41 heffingsrente. Bij de bestreden uitspraak is de naheffingsaanslag gehandhaafd.

Het beroep, dat is aangevuld bij schrijven van de gemachtigde van 10 oktober 2000, strekt tot vernietiging van de uitspraak en de naheffingsaanslag.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.

Ter zitting van 11 juli 2001 zijn verschenen de gemachtigde voornoemd en namens de inspecteur.

De gemachtigde heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd, waarvan de inhoud als hier ingelast geldt.

De gemachtigde heeft voorts een kopie overgelegd van een 'ziektekostenregeling' van april 1997 welke is overeengekomen tussen belanghebbende en A. De inspecteur heeft hiervan kennis kunnen nemen en heeft zich daarover kunnen uitlaten.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende, opgericht in 1985, houdt alle aandelen in B B.V., de werkmaatschappij. Bij laatstgenoemde vennootschap waren in 1998 26 werknemers in dienst.

De aandelen van belanghebbende zijn voor 50 procent in handen van haar directeur, A, en voor de andere 50 procent van diens echtgenote. A en zijn echtgenote zijn in loondienst werkzaam bij belanghebbende.

Het loon van A bedroeg in 1998 f.110.000; dit is na een correctie door de inspecteur met toepassing van artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964. Het salaris van de echtgenote beliep f.55.654. Tot het huishouden van belanghebbende en zijn echtgenote behoren twee kinderen, geboren in respectievelijk 1990 en 1993.

2.2. Op 10 april 1997 is de tot dan toe bestaande arbeidsovereenkomst tussen A en belanghebbende neergelegd in een schriftelijke overeenkomst; een kopie daarvan is als bijlage 11 bij de aanvulling op het beroepschrift gevoegd.

In artikel 2 van voormelde overeenkomst is het volgende vermeld:

'Het basissalaris in de zin van artikel 12a van de wet op de loonbelasting 1964 (loon voor de

loonheffing), met inbegrip van vakantietoeslag bedraagt f.78.000,- per jaar, uit te betalen in

twaalf maandelijkse termijnen steeds bij nabetaling aan het einde van iedere maand. Het

salaris zal jaarlijks worden aangepast aan de stijging/daling van de WAZ norm.'

In artikel 3 van de arbeidsovereenkomst (bonus) is het volgende vermeld:

'3.1. Indien de ondernemingsresultaten over een kalenderjaar dit toelaten -zulks ter

uitsluitende beoordeling van de Vennootschap- zal aan de Directeur een bonus worden

uitgekeerd. De hoogte van de bonus zal worden bepaald uitsluitend door de Vennootschap.'

In artikel 6 van de arbeidsovereenkomst is het volgende opgenomen:

'6.1. De vennootschap zal ten behoeve van de Directeur en zijn gezin een ziektekosten-

verzekering afsluiten, met een dekking en op voorwaarden als omschreven in de bij

deze overeenkomst gevoegde verzekeringspolis.

6.2. De vennootschap kan de ziektekosten die onder de in artikel 6.1 bedoelde verzekering

niet voor vergoeding in aanmerking komen tevens aan de directeur vergoeden.

6.3. Wegens deelname aan de ziektekostenregeling is werknemer een vaste bijdrage

verschuldigd gelijk aan de nominale premie ZFW voor ieder verzekerd gezinslid.

Daarnaast is werknemer een variabele premie verschuldigd gelijk aan 5% van het

loon als bedoeld in artikel 2.'

2.3. De in artikel 6.1 genoemde verzekeringspolis van de CC is in kopie als bijlage 12 bij de aanvulling op het beroepschrift gevoegd. Uit deze polis blijkt dat belanghebbende de verzekeringnemer is en dat de verzekerden A, zijn echtgenote en hun kinderen zijn. Het eigen risico voor 1998 bedraagt f.1.000. De verschuldigde premie beloopt f.4.330 en de wettelijke heffingen respectievelijk f.464,40 en f.972. In totaal was belanghebbende uit hoofde van de verzekering in 1998 f.5.766,40 verschuldigd.

2.4. In de ziektekostenregeling (waarvan een kopie ter zitting is overgelegd) is vermeld dat belanghebbende de verzekeraar is, A de verzekernemer en dat de verzekerden zijn A, zijn echtgenote en hun twee kinderen. De ingangsdatum is 1 januari 1997, de einddatum 31 december 1997 en het eigen risico beloopt nihil. In artikel 2 van de regeling is vermeld dat de verzekerde een premie verschuldigd is aan de verzekeraar bestaande uit een vast deel en een variabel deel. De vaste premie is gelijk aan de nominale premie voor het ziekenfonds en de variabele premie bedraagt 5% van het loon.

2.5. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar aan A in verband met de ziektekostenverzekering f.4.634 in rekening gebracht. Dit bedrag is als volgt samengesteld:

5% van de WAZ-grondslag ad f.84.000 f.4.200

nominale premie 2 x 12 x f.18 f. 434

2.6. Bij het opleggen van de onderhavige naheffingsaanslag heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat het verschil tussen het bedrag ad f.5.910,40 dat door belanghebbende aan de ziektekostenverzekeraar (zijnde CC) is betaald en het bedrag ad f.4.634, dat door A aan belanghebbende is betaald, tot het loon van laatstgenoemde behoort.

3. Geschil

Het geschil betreft het antwoord op de vraag of het bepaalde in artikel 10, vierde lid, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 toepassing dient te vinden, zoals belanghebbende stelt en de inspecteur betwist.

4. Standpunten van partijen

Hiervoor verwijst het Hof naar de stukken van het geding.

Ter zitting is daaraan, zakelijk weergegeven, nog het volgende toegevoegd.

Door de gemachtigde

In mijn pleitnota staan helaas wat typefouten.

De nominale ziekenfondspremie varieert. Ik ben uitgegaan van de gemiddelde premie in het onderhavige jaar. Dat is f.18 en niet f.16 zoals in de gedingstukken staat. Het aan A in rekening gebrachte bedrag duidt ook op een gemiddelde nominale premie van f.18.

Indien er ziektekosten in rekening werden gebracht aan de familie A gaf men de rekening aan belanghebbende. De vennootschap betaalde dan de rekening. Belanghebbende verhaalde vervolgens, indien mogelijk, de kosten op de CC. Belanghebbende heeft het eigen risico ad f.1.000 gedragen.

De variabele premie is bepaald op een percentage van vijf om op een premie uit te komen die ligt tussen de f.4.000 en f.5.000. Dat is een redelijke bijdrage.

De regeling heeft een fiscale achtergrond.

Het zou kunnen dat belanghebbende een dure operatie vergoedt ten behoeve van de verzekerden die niet kan worden verhaald op de CC.

Door de inspecteur

De nominale premie varieert per ziekenfonds.

De betreffende cijfers die ik in het verweerschrift heb genoemd heb ik telefonisch verkregen bij het College Zorgverzekering.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. In artikel 10, tweede lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 is bepaald dat tot het loon behoren aanspraken om na verloop van tijd of onder een voorwaarde een of meer uitkeringen of verstrekkingen te ontvangen.

Artikel 10, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 bepaalt, kort gezegd en voor zover hier van belang, dat de waarde van een aanspraak wordt gesteld op de bedragen die bij een derde (zouden moeten) worden gestort ten einde de aanspraak te dekken. In het vierde lid, aanhef en onderdeel b van voormeld artikel is bepaald: In afwijking in zoverre van het eerste (en het tweede lid): de waarde van een aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling die voor een deel wordt gedekt door een werknemersbijdrage die naar aard en omvang overeenkomt met de nominale premie ingevolge de Ziekenfondswet, voor zover deze aanspraak wordt gedekt door andere stortingen dan de hiervoor bedoelde bijdrage, niet hoger gesteld dan f.3.948 per jaar, of indien ter zake aan de werknemer een hoger bedrag in rekening wordt gebracht, dat hogere bedrag.

5.2. De premie die A in het onderhavige jaar aan belanghebbende verschuldigd was uit hoofde van de tussen hen gesloten ziektekostenverzekering bestond uit een deel groot f.18 per maand, welk deel overeenkomt met de gemiddelde nominale ziekenfondspremie in het onderhavige jaar.

Voorts was A, gelet op het bepaalde in artikel 2 en artikel 6 van de arbeidsovereenkomst met belanghebbende, verschuldigd 5 procent van het premie-inkomen als genoemd in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen. In 1998 bedroeg dit deel van de premie 5% van f.84.000 is f.4.200.

Het in artikel 2 van de arbeidsovereenkomst genoemde salaris zal, blijkens het bepaalde in voornoemd artikel, jaarlijks worden aangepast aan de stijging/daling van de WAZ norm.

Het premie-inkomen als genoemd in de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen wordt telkenjare vóór 1 januari vastgesteld.

5.3. Naar het oordeel van het Hof behelst de onderhavige ziektekostenverzekering weliswaar een aanspraak ingevolge een ziektekostenregeling, maar voldoet zij niet aan het bepaalde in artikel 10, vierde lid, aanhef, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 1990 waar sprake is van dekking door een werknemersbijdrage die naar aard en omvang overeenkomt met de nominale premie ingevolge de Ziekenfondswet.

Tussen partijen is niet in geschil dat de nominale premie ingevolge de Ziekenfondswet in het onderhavige jaar gemiddeld f.18 bedroeg. Naar het oordeel van het Hof dient de zogenoemde variabele premie die A verschuldigd is aan belanghebbende ook te worden beschouwd als een nominale premie, nu de hoogte daarvan gekoppeld is aan het premie-inkomen ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen welk inkomen jaarlijks vóór 1 januari wordt vastgesteld.

Voor 1998 is deze premie gefixeerd op 5% van f.84.000, wat er ook zij van het daadwerkelijk genoten loon (inclusief een eventueel toegekende bonus).

Van een inkomensafhankelijke premie, zoals belanghebbende stelt, is naar 's Hofs oordeel in deze omstandigheden geen sprake. De gehele door A verschuldigde premie moet worden beschouwd als een nominale premie die dan naar omvang niet overeenkomt met de nominale premie ingevolge de Ziekenfondswet.

5.4. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur.

6. Proceskosten

Het Hof acht geen termen aanwezig een partij te veroordelen tot vergoeding van proceskosten op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 3 oktober 2001 door mrs Van Ballegooijen, Faase en Meussen, in tegenwoordigheid van mr Geel-Cieraad als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

De voorzitter van de kamer heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd.

Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.