Home

Gerechtshof Amsterdam, 21-09-2001, AD4889, 00/4245

Gerechtshof Amsterdam, 21-09-2001, AD4889, 00/4245

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
21 september 2001
Datum publicatie
29 oktober 2001
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2001:AD4889
Zaaknummer
00/4245

Inhoudsindicatie

Aan belanghebbende is een boete opgelegd wegens het niet tijdig doen van een aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen. De aan haar partner om dezelfde reden opgelegde boete is door de inspecteur in strijd met het BBBB vernietigd. Nu de inspecteur geen andere verklaring heeft gegeven, acht het Hof aannemelijk dat de inspecteur de boete heeft laten vervallen met het oogmerk de partner te begunstigen. Op grond van het gelijkheidsbeginsel dient de aan belanghebbende opgelegde boete eveneens te vervallen.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Veertiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst P, de inspecteur, gedagtekend 9 november 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde boete wegens het niet binnen de gestelde termijn doen van haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1998.

Het beroep is behandeld ter zitting van 7 september 2001.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vernietigt de beschikking waarbij de boete is vastgesteld;

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden; en

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 30 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.

Gronden

1. Belanghebbende heeft haar aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999 niet gedaan binnen de daartoe door de inspecteur gestelde termijn en evenmin binnen de termijn die de inspecteur heeft gesteld in een, na afloop van de hiervoor bedoelde termijn, aan belanghebbende gezonden aanmaning. Omdat de inspecteur meende dat sprake was van een vijfde verzuim als bedoeld in § 21 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (hierna: BBBB) heeft hij een boete opgelegd van ƒ 2.500. Deze boete heeft hij - na gemaakt bezwaar - gehandhaafd. In zijn verweerschrift stelt de inspecteur dat sprake is van een vierde verzuim en concludeert hij tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de boete tot ƒ 1.750. Ter zitting stelt de inspecteur dat sprake is van een derde verzuim en concludeert hij tot vermindering van de boete tot ƒ 1.250. Ter zake van de bedoelde verzuimen is aan belanghebbende - in verband met de destijds geldende wettelijke bepalingen en het destijds geldende beleid - geen boete opgelegd.

2. De partner van belanghebbende, A, met wie zij een gezamenlijke huishouding voert (hierna: de partner), heeft zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999 eveneens niet tijdig gedaan. Bij hem was sprake van een vierde verzuim en de aanslag werd vastgesteld op nihil of op een negatief bedrag. In verband daarmee is aan hem een boete van ƒ 350 opgelegd. Ter zake van de eerdere verzuimen is aan hem geen boete opgelegd. Naar aanleiding van een ingediend bezwaarschrift schrijft de inspecteur aan hem onder meer het volgende:

" Ik ben van plan uw bezwaar in eerste instantie ongegrond te verklaren. De boete is naar mijn mening wel op juiste gronden vastgesteld. (…)

Ik zonder uitgebreid het BBBB uit te leggen de verzuimboete voor deze keer laat vervallen en dit schrijven voor u een signaal mag zijn om in de toekomst tijdig aangifte te doen of om tijdig uitstel voor inlevering van uw aangifte te vragen. "

Ter zitting heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de ambtenaar die het bezwaar van de partner heeft afgehandeld, daarbij in strijd is gekomen met het BBBB. Hij stelt te vermoeden dat het gevoel van de desbetreffende ambtenaar heeft meegespeeld. De inspecteur stelt dat hij niet het beleid voert boetes als de onderhavige te laten vervallen en dat in geen ander geval de boete in strijd met het BBBB is vervallen.

3. Uit de hiervoor onder 2 aangehaalde brief van de inspecteur leidt het Hof af dat hij de aan de partner opgelegde boete niet heeft laten vervallen wegens een onjuist inzicht in de feiten, het recht of het in het BBBB neergelegde beleid, maar dat hij daarbij bewust is afgeweken van het in het BBBB neergelegde beleid. Nu de inspecteur geen andere verklaring heeft gegeven, acht het Hof aannemelijk dat de inspecteur de boete heeft laten vervallen met het oogmerk de partner te begunstigen.

4. De aan belanghebbende opgelegde boete heeft, evenals de aan de partner opgelegde boete, betrekking op de aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 1999 en aan haar is, evenals aan de partner, ter zake van eerdere verzuimen met een overeenkomstig patroon geen boete opgelegd. Naar het oordeel van het Hof is het geval van belanghebbende vergelijkbaar met dat van haar partner.

5. Uit hetgeen hiervoor onder 3 en 4 is overwogen volgt naar 's Hofs oordeel dat op grond van het gelijkheidsbeginsel de aan belanghebbende opgelegde boete dient te vervallen.

Proceskosten

Het Hof acht termen aanwezig voor een veroordeling van de inspecteur in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Op een na de zitting ingekomen verzoek om vergoeding van proceskosten kan geen acht worden geslagen. Aangezien gesteld noch gebleken is dat andere in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht vermelde kosten zijn gemaakt dan de reiskosten voor het bijwonen een zitting te Amsterdam door belang-hebbende, zal het Hof de veroordeling tot die kosten beperken. Voor vergoeding komen in aanmerking de reiskosten per openbaar vervoer, niet zijnde taxi, laagste klasse. Het Hof begroot die kosten op ¦ 30.

De uitspraak is gedaan op 21 september 2001 door mr. Van Loon, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Van de Merwe als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.