Home

Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2001, AD5074, 00/03218

Gerechtshof Amsterdam, 09-07-2001, AD5074, 00/03218

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
9 juli 2001
Datum publicatie
5 november 2001
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2001:AD5074
Zaaknummer
00/03218

Inhoudsindicatie

Historische methode: tijdelijke voldoening kosten verbouwing eigen woning met eigen middelen staat niet aan rente-aftrek ter zake van een later hiervoor aangegane hypothecaire geldlening in de weg.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Dertiende Enkelvoudige Belastingkamer

PROCES-VERBAAL

van de mondelinge uitspraak in het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen P, hierna de inspecteur, gedagtekend 1 september 2000, betreffende de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998.

Het beroep is behandeld ter zitting van 25 juni 2001.

Beslissing

Het Hof:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de bestreden uitspraak;

- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van

ƒ 438.772;

- gelast de Staat het gestorte griffierecht ad ƒ 60 aan belanghebbende te vergoeden, en;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een beloop van ƒ 1.420 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen.

Gronden

1. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ¦ 438.772. De inspecteur heeft met dagtekening 6 mei 2000 de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 1998 in afwijking hiervan opgelegd naar een belastbaar inkomen van ¦ 439.772. Belanghebbende heeft op 6 juni 2000 bezwaar aangetekend tegen de aanslag. De inspecteur heeft in zijn uitspraak op bezwaar de aanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 439.398. Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak op 6 september 2000 beroep ingesteld bij het Hof.

2. Belanghebbende bezit een eigen woning en heeft deze woning in 1998 en in begin 1999 laten verbouwen. De totale verbouwingskosten werden geraamd op ¦ 185.000. Belanghebbende heeft zijn bestaande hypothecaire geldlening in 1998 afgelost en is nieuwe hypothecaire geldleningen aangegaan ten belope van ¦ 300.000. Per saldo heeft belanghebbende het bedrag van zijn hypothecaire geldlening(en) met

¦ 136.307,54 verhoogd.

3. Belanghebbende heeft in 1998 en 1999 tot een bedrag van ¦ 186.878,98 betalingen gedaan in verband met uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden aan zijn eigen woning. Belanghebbende heeft verklaard dat hij deze verbouwingswerkzaamheden voor circa ¦ 50.000 met eigen middelen en ¦ 135.000 met geleende middelen wilde financieren. De betalingen zijn in eerste instantie tot een bedrag van ¦ 83.870,20 door belanghebbende uit eigen middelen voldaan. Op 10 december 1998 heeft belanghebbende ¦ 136.307,54 ontvangen van de verstrekker van de nieuwe hypothecaire geldleningen. Belanghebbende heeft kort hiervoor op 16 en 25 november 1998 ten laste van zijn betaalrekening voorschotbetalingen van in totaal

¦ 35.240,60 gedaan aan de aannemer. Hiervoor heeft belanghebbende ¦ 20.000 ten laste van zijn spaarrekening moeten overboeken naar zijn betaalrekening.

4. Het geschil betreft het in aanmerking nemen van de kosten van een gedeelte van de hypothecaire geldlening groot ¦ 33.299. Belanghebbende stelt dat deze gehele verhoging van de geldlening ad ¦ 136.307,54 is aangegaan voor en in verband met de financiering van de verbouwing van zijn eigen woning, dat de kosten hiervan derhalve verband houden met de uit de eigen woning genoten voordelen en daarom bij de bepaling van de zuivere inkomsten uit deze eigen woning in de zin van artikel 42a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 in aanmerking moeten worden genomen. De inspecteur stelt dat sprake is van bronrente die drukt op de positieve rente-inkomsten.

5. Belanghebbende heeft gesteld dat de financiering van de verbouwing met eigen (spaar)gelden tijdelijk was bedoeld, aangezien hij de eerste termijnen eerder moest betalen dan hij oorspronkelijk aannam, en de hypothecaire geldlening op dat moment nog niet was geregeld, maar pas 23 dagen na de voorschotbetaling van 16 november 1998 rondkwam. De inspecteur heeft deze stellingen niet weersproken en ter zitting beaamd dat de bedoeling van belanghebbende en de gang van zaken ook naar zijn oordeel zo is geweest als door belanghebbende is gesteld.

6. Belanghebbende heeft tevens gesteld dat het de bedoeling was om de spaargelden na het verkrijgen van de lening weer aan te zuiveren alsmede dat deze aanzuivering naderhand heeft plaatsgevonden. Dit is niet weersproken door de inspecteur. Uit het feit dat de inspecteur een gedeelte van de rente toerekent aan de bron spaargelden, leidt het Hof af dat ook de inspecteur er vanuit gaat dat deze aanzuivering heeft plaatsgevonden.

7. Nu tussen partijen vaststaat dat de lening is aangegaan met het oogmerk de verbouwing van de eigen woning van belanghebbende te financieren en tevens vaststaat dat de financiering gedurende 23 dagen met eigen middelen slechts tijdelijk was en ook slechts tijdelijk was bedoeld, is er naar het oordeel van het Hof een duidelijk historisch en causaal verband tussen de lening en de verbouwing en drukt de in 1999 ter zake van de gehele lening betaalde rente op de inkomsten uit de eigen woning.

8. Ten overvloede overweegt het Hof nog het volgende. Alhoewel een duidelijk uit de concrete geldstroom blijkend chronologisch verband in de regel de bewijspositie van belanghebbenden zal vergemakkelijken, is, anders dan de inspecteur kennelijk eist, zo'n chronologisch verband voor de vraag of sprake is van een historisch verband tussen de bron en rentekosten niet in alle gevallen noodzakelijk. Dat historische verband kan ook uit andere omstandigheden blijken, zoals die van het onderhavige geval. Aan het voorgaande doet niet af dat de Hoge Raad in zijn arrest van 15 juli 1987, FED 1988/768, heeft overwogen dat in het desbetreffende geval het inzicht in de vraag waartoe schulden zijn aangegaan slechts kon worden verkregen op de grondslag van een chronologisch overzicht van alle posten die belanghebbendes schulden hebben beïnvloed. In het daar berechte geval vond immers, anders dan het onderhavige geval, de financiering van een (tweede) woning plaats door opnamen ten laste van een rekeningcourant-krediet, waarvan het saldo ook door andere oorzaken fluctueerde. De bewoordingen van dit arrest sluiten geenszins uit, dat indien zoals in het onderhavige geval het causale verband tussen bron en lening op andere wijze blijkt, de door de inspecteur voorgestane chronologische benadering - ondanks de ook voor de inspecteur vaststaande andere bedoeling - niet relevant is.

9. Gelet op het vooroverwogene verklaart het Hof het beroep gegrond.

Proceskosten

Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt het Hof het bedrag van deze kosten overeenkomstig het in de bijlage van het Besluit opgenomen tarief op: 2 (proceshandelingen: het schrijven van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) ´ 1 (wegingsfactor gewicht van de zaak: gemiddeld) ´ ¦ 710, ofwel ¦ 1.420,-.

De uitspraak is gedaan op 9 juli 2001 door mr. Brouwer, lid van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken. Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal door het lid van de belastingkamer en de griffier ondertekend.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van het proces-verbaal in geanonimiseerde vorm.

U kunt binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het Gerechtshof schriftelijk verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. Voor het verkrijgen van een schriftelijke uitspraak is een griffierecht verschuldigd. Na het verzoek tot vervanging ontvangt U van de griffier een nota griffierecht.

De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Het Gerechtshof mag daarbij de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.

Uitsluitend tegen een schriftelijke uitspraak van het Gerechtshof staat beroep in cassatie open bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarvoor is eveneens een griffierecht verschuldigd. Het ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak betaalde griffierecht wordt door de griffier van de Hoge Raad in mindering gebracht op het voor beroep in cassatie verschuldigde recht.