Home

Gerechtshof Amsterdam, 02-11-2001, AD5862, 00/03000

Gerechtshof Amsterdam, 02-11-2001, AD5862, 00/03000

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
2 november 2001
Datum publicatie
20 november 2001
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2001:AD5862
Zaaknummer
00/03000

Inhoudsindicatie

Een grote woonwagen valt ook aan te merken als kampeerauto. Administratieve complicaties. Onjuiste bepaling van het naheffingstijdvak leidt tot vernietiging van de naheffingsaanslag.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Centraal bureau motorrijtuigenbelasting Apeldoorn, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Belanghebbende heeft op 16 augustus 2000 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur gedagtekend 28 augustus 2000 betreffende de met dagtekening 14 april 2000 aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag 000000.Y.9 in de motorrijtuigenbelasting voor het motorrijtuig met het kenteken BX-XX-00 over het tijdvak 1 oktober 1999 tot en met 29 november 1999. De naheffingsaanslag is vastgesteld op een belastingbedrag van f 2.569,-; daarnaast heeft de inspecteur een boete opgelegd van f 50,-.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag op 12 april 2000 bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft de boetebeschikking op enig moment vernietigd en vervolgens bij de bestreden uitspraak belanghebbende in zijn bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende concludeert in zijn beroepschrift tot vernietiging van de uitspraak en, naar het hof uit de nadere stukken begrijpt, van de naheffingsaanslag.

De inspecteur concludeert in het verweerschrift tot vernietiging van de uitspraak op het bezwaar en, naar het hof begrijpt, ongegrond verklaren van het bezwaar.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingezonden. De inspecteur heeft hierop gereageerd door middel van een conclusie van dupliek. Belanghebbende heeft op 26 maart 2001 (per fax) nadere stukken toegezonden welke de griffier op dezelfde dag in afschrift heeft gezonden aan de inspecteur.

Ter zitting van 11 april 2001 is belanghebbende verschenen, alsmede de inspecteur. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgelezen en met 14 bijlagen overgelegd; de inspecteur heeft van deze stukken kennis kunnen nemen. De inspecteur heeft op 17 april 2001 nadere informatie aan belanghebbende verstrekt en hiervan een afschrift aan het hof gezonden.

De griffier heeft op 4 mei 2001 vragen gesteld aan belanghebbende waarop belanghebbende heeft gereageerd per fax van 22 juni 2001 (met op 26 juni per post ontvangen afschriften). De inspecteur heeft van de briefwisseling afschriften ontvangen en op 2 juli 2001 gereageerd; deze reactie heeft belanghebbende ontvangen. Op 24 augustus 2001 heeft belanghebbende (per fax) aan de griffier een nadere brief verzonden.

Ter zitting van 25 september 2001 is belanghebbende verschenen alsmede namens de inspecteur. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgelezen en met 17 bijlagen overgelegd; de inspecteur heeft van deze stukken kennis kunnen nemen. Op deze zitting heeft tevens de behandeling plaatsgevonden van de zaak 01/00022 betreffende de naheffingsaanslag 000000.Y.0. Op 25 september 2001 heeft belanghebbende per fax laten weten dat hij niet wenste in te gaan op het door de inspecteur ter zitting gedane voorstel.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is houder van het genoemde motorrijtuig, een Freightliner MG-00XX met een gewicht van 5.400 kg en een dieselmotor. Deze auto heeft hij op 20 februari 1997 nieuw gekocht en op een Duits kenteken gezet. Nadien heeft belanghebbende een aanvraag gedaan tot afgifte van een Nederlands kenteken en daartoe een aantal malen overleg gehad met de RDW en de Belastingdienst Douane.

2.2. Op 24 juni 1999 heeft de RDW belanghebbende geschreven dat op het kentekenbewijs zou worden vermeld "code: 51 speciaalwagen Dit voertuig doet dienst als woonwagen/woonauto".

2.3. Op 5 juli 1999 heeft belanghebbende voor de auto aangifte BPM gedaan en wel tot een bedrag van f 13.349,-.

2.4. Op 13 oktober 1999 heeft de RDW het kenteken BX-XX-00 uitgeprint met als voertuigsoort BEDRIJFSAUTO, als inrichting SPECIAAL WAGEN, als datum eerste toelating 19 maart 1997 en als datum eerste afgifte in Nederland 31 augustus 1999. Op 4 april 2000 heeft de RDW na bezwaar van belanghebbende een ander kentekenbewijs geprint (duplicaatcode 01) dat van het vorige slechts verschilt met betrekking tot de datum eerste afgifte in Nederland, namelijk 13 oktober 1999.

2.5. De inspecteur stuurde belanghebbende periodiek rekeningen voor het motorrijtuig naar het tarief van een vrachtauto, zijnde f 180,- per tijdvak van drie maanden. Omdat het motorrijtuig voorkwam in twee niet onderling verbonden bestanden (één voor vrachtauto's en één voor motorrijwielen, personen- en bestelauto's) stuurde de inspecteur ook rekeningen naar het tarief van een personenauto. Belanghebbende heeft ieder kwartaal een bedrag van f 180,- voldaan.

2.6. Op 4 mei 2001 heeft de griffier belanghebbende het volgende geschreven:

Tijdens de mondelinge behandeling van uw beroep op 11 april 2001 is onder meer aan de orde geweest de vraag of het motorrijtuig met kenteken BX-XX-00, een Freightliner MG-00xx, gelet op de inrichting en de aanwezige voorzieningen valt aan te merken als een personenauto in de zin van artikel 2 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, en wel als een kampeerauto (dan wel een woonwagen). Ter zitting heeft u verklaard dat de genoemde Freightliner ongeveer 10 meter lang is en 5.400 kg zwaar; voorts heeft u gemeld dat dit voertuig een woon- en een slaapruimte heeft en voorzien is van een kookgelegenheid en sanitaire voorzieningen.

- 1 Naar het (op dit moment nog voorlopig) oordeel van het Hof valt deze auto inderdaad aan te merken als een personenauto en daaraan doet niet af dat de Rijksdienst voor het Wegverkeer de voertuigsoort heeft geduid als "bedrijfsauto" en de inrichting als "speciaal wagen". Deze kwalificaties van de RDW zijn niet bepalend voor de toepassing van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994. Ook is niet van belang of voor het besturen van dit motorrijtuig al dan niet een rijbewijs B volstaat, dan wel het rijbewijs C vereist is . Wanneer u meent dat de wettelijke omschrijving kampeerauto (dan wel personenauto) niet op de hiervoor omschreven Freightliner van toepassing is zal het Hof hieromtrent graag nader van u vernemen.

- 2 Op dit moment heeft het Hof onvoldoende gegevens om na te gaan tot welk bedrag u daadwerkelijk motorrijtuigenbelasting heeft betaald voor de over het naheffingstijdvak verschuldigde belasting. De inspecteur heeft u hieromtrent op 17 april 2001 een brief verzonden, zulks in aansluiting op het verhandelde ter zitting. Het Hof heeft er geen bezwaar tegen dat u over de betaling van belasting en de omvang van het nageheven bedrag overleg heeft met de inspecteur.

Graag ontvangt het Hof uiterlijk 15 juni 2001 van u bericht omtrent:

- 1 uw eventuele reactie op de kwalificatie van de Freightliner als kampeerauto;

- 2 de juistheid van het door de inspecteur alsdan nageheven bedrag.

3. Geschil

In geschil is de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd en daarbij is met name van belang de vraag of het motorrijtuig aangemerkt moet worden als een personenauto.

4. Standpunten van partijen en verklaringen ter zitting

4.1. Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.

4.2. Ter zitting van 11 april 2001 hebben partijen onder meer verklaard dat 13 oktober 1999 moet gelden als dag van eerste tenaamstelling. Belanghebbende heeft nog verklaard dat zijn auto geen kampeerauto is maar meer een mobiel "woonhuis". De inspecteur zou zich nader uitlaten over de verwerking van de door belanghebbende gedane betalingen.

4.3. Ter zitting van 25 september 2001 heeft de inspecteur bij wijze van compromis voorgesteld de naheffingsaanslag te verminderen met de per kwartaal betaalde f 180,- en de naheffingsaanslag 000000.Y.0 over het tijdvak 31 augustus 2000 tot en met 29 november 2000 (bedoeld voor het tijdvak 31 augustus 2000 tot en met 30 augustus 2001) te vernietigen.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de inspecteur belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het bezwaar. Het hof zal deze uitspraak dan ook vernietigen. Voorts is de boetebeschikking vervallen zodat het hof zich uitsluitend zal richten op het nageheven belastingbedrag.

Voorzover belanghebbende in zijn beroep nog grieven aanvoert met betrekking tot door de inspecteur verzonden rekeningen zal het hof deze buiten bespreking laten nu dergelijke rekeningen niet voor bezwaar vatbaar zijn en derhalve niet als zelfstandige beschikking door de belastingrechter getoetst kunnen worden.

5.2. Op basis van de feitelijke inrichting van het motorrijtuig, zoals weergegeven in de brief van 4 mei 2001, is er naar het oordeel van het hof sprake van een personenauto, en wel een kampeerauto dan wel een woonwagen (zie artikel 2 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, hierna: de Wet). Voor de argumentatie van dit oordeel zij verwezen naar de brief van 4 mei 2001. Het enkele feit dat de inspecteur (ook) rekeningen heeft verzonden naar het tarief voor een vrachtauto is geen belemmering voor het opleggen van een naheffingsaanslag voor de meer verschuldigde belasting.

5.3. De inspecteur heeft de in geschil zijnde naheffingsaanslag opgelegd over het tijdvak 1 oktober 1999 tot en met 29 november 1999. Niet in geschil is dat de inspecteur het begin van dit tijdvak te vroeg heeft gesteld nu de dag van de eerste tenaamstelling 13 oktober 1999 is geweest en hij ook het einde van het tijdvak te vroeg heeft gesteld nu dit ingevolge art. 10 en 11, eerste lid, juncto art. 30, eerste lid, van de Wet, bepaald moet worden op 12 oktober 2000. Reeds daarom zou de naheffingsaanslag vernietigd moeten worden en daaraan doet niet af dat de nageheven belasting bedoeld was voor in totaal vier tijdvakken van drie maanden.

5.4. Voorts had de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag over de vier tijdvakken van drie maanden rekening moeten houden met het bedrag dat belanghebbende op dat moment reeds had voldaan, met inachtneming van betalingen bij wijze van verrekening met aan belanghebbende toekomende teruggaven van andere belastingmiddelen. Nu uit de stukken geen gegevens hieromtrent naar voren zijn gekomen kan het hof niet komen tot een eenduidige vaststelling van de uitkomst van het geschil. Ook daarom zal het hof de naheffingsaanslag vernietigen.

6. Proceskosten

Het hof zal de inspecteur veroordelen in de reiskosten Z-Amsterdam en wel tot een bedrag van f 40,-, zijnde de geschatte reiskosten per openbaar vervoer voor het bijwonen van beide zittingen.

7. Beslissing

Het Hof

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak van de inspecteur en de naheffingsaanslag;

- gelast de inspecteur het griffierecht ad f 60,- aan belanghebbende te vergoeden, te betalen door de Staat en

- veroordeelt de Staat tot het aan belanghebbende vergoeden van proceskosten tot een bedrag van f 40,-.

De uitspraak is gedaan op 2 november 2001 door mr. Boersma, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:

a- de naam en het adres van de indiener;

b- een dagtekening;

c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d- de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.