Gerechtshof Amsterdam, 19-12-2001, AD8206, 00/01768
Gerechtshof Amsterdam, 19-12-2001, AD8206, 00/01768
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 19 december 2001
- Datum publicatie
- 17 januari 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2001:AD8206
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2004:AO6323
- Zaaknummer
- 00/01768
Inhoudsindicatie
Geen aftrek van brandstofkosten, door werknemer betaald aan derden ter zake van gebruik van bedrijfsauto, welke bij werkgever konden worden gedeclareerd. Wel aftrek van kosten in verband met gebruik van privé-auto voor dienstbetrekking op basis van ƒ 0,60 per km.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Twaalfde Enkelvoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren te P,
de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 17 mei 2000. Het beroepschrift is aangevuld bij brief van 21 augustus 2000. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 6 april 2000, betreffende de aan belang-hebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.
De aan belanghebbende opgelegde aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 158.993. Het tegen deze aanslag gemaakte bezwaar is bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep strekt uiteindelijk tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur, ontvankelijkverklaring van het bezwaar en vermindering van de aanslag tot een aanslag, berekend naar een belastbaar inkomen van - naar het Hof verstaat - primair (158.993 + 2.598 - 10.089 =) ¦ 151.502, subsidiair (158.993 + 2.598 - 7.011 =) ¦ 154.580 en meer subsidiair (158.993 + 2.598 - 6.004 =) ¦ 155.587.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 6 april 2001 zijn verschenen belanghebbende, alsmede A en B namens de inspecteur. Belanghebbende heeft een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Voorts heeft hij fotokopieën overgelegd van twee faxberichten, van welke stukken de inspecteur kennis heeft kunnen nemen en waarover hij zich heeft kunnen uitlaten. Het Hof rekent de overgelegde stukken tot de gedingstukken.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende is geboren in 1961 en gehuwd. Hij was in 1997 als adviseur in loondienst werkzaam bij C Groep B.V. (hierna: de werkgever). Hij verrichtte zijn werkzaamheden hoofdzakelijk in of vanuit een werkruimte in de eigen woning en had niet tevens een soortgelijke werkruimte buiten die woning ter beschikking. In het kader van zijn werkzaamheden bezocht belanghebbende geregeld cliënten.
2.2. De werkgever stelde aan belanghebbende in verband met het verrichten van arbeid gedurende het gehele jaar 1997 een personenauto ter beschikking. Het betrof een Jaguar van het bouwjaar 1960 met een catalogusprijs van ¦ 17.000. Tot de gedingstukken behoort een door de werkgever opgesteld auto-exploitatieoverzicht over 1997. Uit dit overzicht blijkt dat de werkgever de kosten van de genoemde auto heeft berekend op ¦ 30.202,30, dat hij aan belanghebbende een autokostenvergoeding heeft toegekend van ¦ 19.097,14 en dat belanghebbende het verschil ad ¦ 11.105,16 (exclusief BTW) als eigen bijdrage aan de werkgever diende te voldoen. Voorts blijkt uit het overzicht dat met die auto in 1997 13.852 kilometers zijn gereden en dat de vergoeding voor belanghebbende is berekend op basis van 23.895 kilometers.
2.3. Belanghebbende heeft in 1997 door middel van formulieren bij de werkgever opgegeven, dat hij in dat jaar met een bedrijfsauto in totaal 23.895 zakelijke kilometers heeft gereden. Op sommige van die formulieren vermeldde hij te hebben gereden met een vervangende auto; dit betrof in totaal 7.511 kilometers. Die vervangende auto was zijn privé-auto.
2.4. Belanghebbende vermeldde in een bijlage bij de aangifte dat hij ter zake van het gebruik van de Jaguar, naast de aan de werkgever verschuldigde eigen bijdrage, tevens verzekerings- en benzinekosten heeft betaald. Hij berekende daarbij de uitgaven voor brandstof op basis van 23.895 zakelijke kilometers, resulterend in een geschat benzineverbruik van 2.655 liter met een gemiddelde prijs van ¦ 2 per liter, op ¦ 5.310, waarvan de werkgever ¦ 291 heeft betaald.
2.5. Bij het vaststellen van de aanslag heeft de inspecteur ter zake van het door de werkgever ter beschikking stellen van de genoemde auto per saldo geen bedrag tot de inkomsten uit arbeid gerekend. Voorts heeft de inspecteur de op de inkomsten uit arbeid drukkende aftrekbare kosten gesteld op het forfaitaire bedrag van ¦ 2.598.
2.6. Belanghebbende heeft bezwaar tegen de aanslag ingediend in de vorm van een faxbericht. De inspecteur heeft dit bericht op 1 februari 2000 ontvangen. Belang-hebbende heeft het bezwaar gemotiveerd bij brief van 26 februari 2000, door de inspecteur ontvangen op 28 februari 2000. Bij brief van 1 maart 2000 verzocht de inspecteur om nadere informatie naar aanleiding van het bezwaarschrift, welk verzoek hij bij brief van 21 maart 2000 heeft herhaald. Belanghebbende heeft op die brieven niet binnen de daarin gestelde termijnen gereageerd.
3. Geschil
Tussen partijen is in geschil of tot de aftrekbare kosten, welke drukken op de inkomsten uit arbeid van belanghebbende, behoren
a. door belanghebbende aan derden betaalde brandstofkosten ter zake van de hem door de werkgever ter beschikking gestelde personenauto; belanghebbende stelt die kosten op ¦ 3.079;
b. kosten in verband met het gebruik van de privé-auto van belanghebbende voor het verrichten van arbeid in het kader van zijn dienstbetrekking; belanghebbende stelt die kosten primair op ¦ 6.026, te weten 10.042 kilometers à ¦ 0,60 per kilometer en subsidiair op ¦ 1.940, te weten de op (5.019 - 3.079) berekende brandstofkosten.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen en de motivering daarvan verwijst het Hof naar de gedingstukken.
4.2. Ter zitting heeft belanghebbende het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
Aan het feit, dat de inspecteur in de beroepsfase buiten mij om inlichtingen heeft gevraagd bij de werkgever, behoeven geen gevolgen te worden verbonden.
De werkgever heeft mij een variabele vergoeding van ¦ 6.934,18 toegekend op basis van 23.895 kilometers. Deze afstand heb ik gereden deels met de bedrijfs- en deels met mijn privé-auto. De vaste vergoeding ad ¦ 12.162,96 is gekoppeld aan de bedrijfsauto. Ik heb voor het gebruik van de bedrijfsauto ¦ 7.710,65 plus ¦ 3.988,55 betaald aan de werkgever. De werkgever heeft schriftelijk verklaard dat op die auto moet worden afgeschreven.
Ik verzoek om vergoeding van proceskosten op basis van het puntenstelsel. Ik heb aan deze procedure veel tijd besteed, hetgeen ten koste is gegaan van de tijd die beschikbaar was voor de werkgever.
4.3. De inspecteur heeft ter zitting het volgende aan zijn stellingen toegevoegd.
Ik heb geïnformeerd bij de werkgever omdat belanghebbende geen inlichtingen verstrekte.
Alle kosten moeten in de exploitatierekening worden opgenomen. Als bepaalde kosten er worden uitgehaald moet dat ook gelden voor de daar tegenover staande vergoedingen.
Ik betwist niet dat belanghebbende voor het gebruik van de bedrijfsauto ¦ 7.710,65 plus ¦ 3.988,55 aan de werkgever heeft betaald. Het betreft een auto die zijn waarde behoudt, zodat afschrijving daarop niet mogelijk is.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De inspecteur erkent in het verweerschrift dat belanghebbende tijdig bezwaar heeft aangetekend tegen de in geding zijnde aanslag, aangezien het bezwaarschrift op 1 februari 2000 is ontvangen. Bij brief van 26 februari 2000, door de inspecteur ontvangen op 28 februari 2000, heeft belanghebbende tevens voldaan aan het vereiste dat hij de gronden van het bezwaar diende te noemen. De inspecteur heeft belang-hebbende dan ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar. Hieraan kan niet afdoen dat belanghebbende nadien verzoeken van de inspecteur tot het verstrekken van nadere inlichtingen niet binnen de daarvoor gestelde termijnen heeft beantwoord.
5.2. Belanghebbende stelt dat hij daadwerkelijk ¦ 3.079 aan brandstofkosten heeft betaald aan derden ter zake van de hem door de werkgever ter beschikking gestelde personenauto. Uit punt 6.2.6 van het verweerschrift leidt het Hof af dat de inspecteur dit niet betwist. Belanghebbende neemt voorts het standpunt in dat deze uitgaven op grond van artikel 36, tweede lid, onder b, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) als aftrekbare kosten op de arbeidsinkomsten in mindering kunnen worden gebracht.
5.3. Dienaangaande stelt het Hof voorop dat in de 'regeling autokostenvergoeding' van de werkgever de kosten van brandstof als kosten van de bedrijfsauto worden aangemerkt. Het Hof leidt hieruit af dat de onderhavige door belanghebbende aan derden gedane betalingen voor brandstof voor vergoeding door de werkgever in aanmerking hadden kunnen komen. De invloed van een zodanige vergoeding op de door belanghebbende aan de werkgever verschuldigde eigen bijdrage dient in dit verband buiten beschouwing te blijven. Het voorgaande brengt mee dat de in geding zijnde kosten geen op de inkomsten drukkende kosten vormen, in de zin van artikel 35, eerste lid, van de Wet. Van aftrekbaarheid - met toepassing van de normering van artikel 36, tweede lid, onder b, van de Wet - kan hier dus geen sprake zijn.
5.4. Belanghebbende stelt en het Hof acht aannemelijk dat hij in 1997 in totaal 23.895 kilometers per auto heeft afgelegd voor het verrichten van arbeid in het kader van zijn dienstbetrekking. Uit het onder 2.2 bedoelde auto-exploitatieoverzicht blijkt dat 13.852 kilometers zijn gereden met de door de werkgever ter beschikking gestelde auto. Belanghebbende geeft als verklaring voor het verschil van 10.043 kilometers dat de bedrijfsauto in 1997 voor een uitgebreide restauratie een aantal maanden bij een garage is ondergebracht en dat hij in die periode zijn privé-auto voor zakelijke ritten heeft gebruikt. Het Hof hecht geloof aan deze - door de inspecteur niet weersproken - stelling. Op grond hiervan neemt het Hof aan dat belanghebbende in 1997 voor het verrichten van arbeid 10.043 kilometers heeft gereden met zijn privé-auto en dat de onder 2.3 vermelde formulieren op dit punt onvolledig zijn.
5.5. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat de hem door de werkgever toegekende variabele vergoeding van ¦ 6.934,18 mede is toegekend voor zakelijke ritten met de privé-auto en dat de vaste vergoeding was gekoppeld aan de bedrijfs-auto. Deze verklaring vindt bevestiging in de inhoud van het onder 2.2 bedoelde auto-exploitatieoverzicht. Het Hof acht niet aannemelijk dat belanghebbende naast de vaste vergoeding voor de bedrijfsauto ook aanspraak kon maken op een vaste vergoeding voor zijn privé-auto.
5.6. Op grond van het onder 5.4 en 5.5 overwogene is het Hof van oordeel dat de kosten verbonden aan het gebruik door belanghebbende van zijn privé-auto voor zakelijke ritten, voor zover die kosten de variabele vergoeding te boven gingen, als op de inkomsten uit arbeid drukkende aftrekbare kosten zijn aan te merken. Het Hof berekent het aftrekbare deel van deze autokosten met inachtneming van de in artikel 36, tweede lid, onder c, van de Wet aangebrachte normering. Op grond van die wetsbepaling bedraagt de aftrek ¦ 0,60 per kilometer. De ontvangen variabele vergoeding dient naar evenredigheid te worden toegerekend aan het gebruik van de bedrijfsauto en het zakelijke gebruik van de privé-auto. Het aan laatstbedoeld gebruik toe te rekenen gedeelte van de vergoeding bedraagt dan (10.043/23.895 x ¦ 6.934,18) ¦ 2.914. De aftrek beloopt dus per saldo (10.043 x ¦ 0,60 =) ¦ 6.026, verminderd met ¦ 2.914, dat is ¦ 3.112.
5.7. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de kosten die verband houden met de werkruimte in de eigen woning van belanghebbende tot een bedrag van ¦ 985 behoren tot de aftrekbare kosten. In totaal beloopt de kostenaftrek dan ¦ 4.097 (¦ 985 + ¦ 3.112). Aangezien de inspecteur reeds ¦ 2.598 aan kosten in aanmerking heeft genomen komt nog ¦ 1.499 voor aftrek in aanmerking. Tevens dienen als gevolg hiervan de aftrekbare giften met ¦ 15 te worden verhoogd. Het belastbare inkomen komt dan uit op (158.993 - 1.499 - 15 =) ¦ 157.479.
5.8. De stelling van belanghebbende dat de inspecteur in de beroepsfase geen inlichtingen had mogen inwinnen bij de werkgever behoeft niet te worden behandeld, nu belanghebbende ter zitting heeft verklaard dat aan deze handelwijze van de inspecteur geen gevolgen behoeven te worden verbonden.
6. Proceskosten
Nu het beroep gegrond is, veroordeelt het Hof de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Deze kosten bestaan uit verletkosten en reiskosten voor het bijwonen van de mondelinge behandeling. Niet gebleken is dat belanghebbende kosten heeft gemaakt voor beroepsmatige rechtsbijstand door een derde. De tijd die belanghebbende als gevolg van dit geding niet heeft kunnen besteden aan het verlenen van zodanige bijstand komt niet voor vergoeding in aanmerking. Het Hof stelt de verletkosten van belanghebbende op 4 uur à ¦ 117 per uur, dat is ¦ 468, en de reiskosten op ¦ 35. De totale vergoeding komt dan uit op ¦ 503.
7. Beslissing
Het Hof
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt de bestreden uitspraak;
verklaart belanghebbende ontvankelijk in zijn bezwaar;
vermindert de aanslag tot een aanslag berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 157.479;
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot het beloop van ¦ 503 en wijst de Staat aan dit bedrag aan belanghebbende te voldoen;
gelast de Staat het betaalde griffierecht ad ¦ 60 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is gedaan op 19 december 2001 door mr. Onnes, lid van de belasting-kamer, in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Cassatie
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
1. De naam en het adres van de indiener;
2. De dagtekening;
3. Een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
4. De gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van het beroep ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.