Home

Gerechtshof Amsterdam, 31-12-2001, ECLI:NL:GHAMS:2001:BV5566 AE0298, 01/00282

Gerechtshof Amsterdam, 31-12-2001, ECLI:NL:GHAMS:2001:BV5566 AE0298, 01/00282

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
31 december 2001
Datum publicatie
19 maart 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2001:AE0298
Zaaknummer
01/00282

Inhoudsindicatie

Aan werknemer ter beschikking gesteld woonhuis vormt geen verplicht privé-vermogen

V.o.f. X kocht van haar werknemer Y de woning waarin Y met zijn gezin woonde. Na de aankoop bleven Y en zijn gezin in de woning wonen. De v.o.f. bedong daarvoor geen vergoeding. De v.o.f. verantwoordde de woning als onderdeel van haar ondernemingsvermogen. Ongeveer tien jaar later verkocht de v.o.f. de woning aan Y. Belanghebbende, een van de vennoten van de v.o.f, stelde dat de woning verplicht privé-vermogen vormde. Hof Amsterdam besliste dat door de terbeschikkingstelling van de woning aan een werknemer als vergoeding voor verrichte werkzaamheden, mede een zakelijk belang werd gediend. De woning vormde geen verplicht privé-vermogen. Voorts heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat bij de verwerving van de woning er niet voor is gekozen de woning als ondernemingsvermogen aan te merken. De omstandigheid dat aan de aankoop mede persoonlijke overwegingen ten grondslag lagen stond er niet aan in de weg om de woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen. De boekwinst behaald bij verkoop van de woning behoorde tot belanghebbendes winst uit onderneming.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Tweede Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Y, belanghebbende

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Particulieren/Ondernemingen te P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 16 januari 2001, ingediend door A als gemachtigde en aangevuld bij brief van 19 maart 2001.

Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 5 december 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomsten-belasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997.

Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 268.593. Na bezwaar tegen de aanslag is deze bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en tot vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 169.372.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot ongegrond-verklaring van het beroep.

Met toestemming van het Hof heeft de gemachtigde van belanghebbende een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft een conclusie van dupliek ingezonden.

Ter zitting van 12 november 2001 zijn verschenen B als gemachtigde, vergezeld van C en D, alsmede namens de inspecteur E. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd. De pleitnota wordt tot de gedingstukken gerekend.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is op 1 januari 1967 een vennootschap onder firma aangegaan met zijn broer F, onder de naam V.o.f. G (hierna: de V.o.f.). Op 1 december 1975 is H, een schoonzoon van F, toegetreden tot de V.o.f. De winstverdeling was: belanghebbende 50%, F 30% en H 20%. Op 19 juni 1995 is de V.o.f. omgezet in een commanditaire vennootschap genaamd G C.V. (hierna: de C.V.) met belanghebbende en F-I als commanditaire vennoten en H als beherend vennoot. De winstverdeling bleef ongewijzigd.

2.2. De V.o.f. -en later de C.V.- heeft, deels gelijktijdig meer bedrijven geëxploiteerd. Deze betroffen een automobielbedrijf, een brandstoffenverkooppunt, de exploitatie van onroerende zaken, een campingbedrijf en een drogisterij.

2.3. De V.o.f. heeft de drogisterij, Drogisterij J genaamd, in 1980 gekocht. De drogisterij is gevestigd in een gehuurd pand aan K-straat te L. De drogisterij werd tot het moment van de overname gedreven in de vorm van een eenmanszaak door M. M en zijn echtgenote verkeerden op het moment van de overname in staat van faillissement. Na de overname bleef M werkzaam in de drogisterij en is hij in loondienst getreden bij de V.o.f. De arbeidsovereenkomst is niet schriftelijk vastgelegd. M is tot 30 juni 1998 in loondienst gebleven.

2.4. M was tot 1990 gehuwd met N, een dochter van F.

2.5. Bij notariële akte van 25 juni 1981 is de woning aan de O-laan te L, die tot dan eigendom was van M en waarin M en zijn gezin woonden, geleverd aan de V.o.f. Deze woning ligt in een woonwijk op ongeveer 600 meter van de drogisterij. Na de levering heeft de V.o.f. de woning aan M en zijn gezin ter beschikking gesteld. De V.o.f. bracht daarvoor geen vergoeding in rekening. Het woongenot is als loon in natura in de loonbelasting betrokken.

2.6. Bij notariële akte van 29 december 1997 is de woning voor een bedrag van ƒ 230.000 verkocht aan M. Ten tijde van de verkoop woonde M met zijn gezin nog steeds in de woning.

2.7. De woning is vanaf het moment van de aankoop tot het moment van de verkoop als onderdeel van het ondernemingsvermogen van de V.o.f. en later de C.V. verantwoord. Het resultaat dat is behaald met de verkoop van de woning is buiten de winstverdeling van de C.V. gebleven. De gehele boekwinst van ƒ 99.221 is ten goede gekomen aan belanghebbende.

2.8. Belanghebbende heeft de boekwinst van ƒ 99.221 aangemerkt als onbelaste vermogenswinst. Bij de aanslagregeling heeft de inspecteur belanghebbendes winst uit onderneming vermeerderd met dit bedrag.

3. Geschil

In geschil is of de woning aan de O-laan te L als verplicht privé-vermogen moet worden aangemerkt of dat de woning op grond van een in het verleden gemaakte keuze tot het ondernemingsvermogen behoort.

4. Standpunten van partijen

4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar de stukken van het geding alsmede naar de pleitnota.

4.1. Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:

namens belanghebbende:

Er is nooit over de presentatie van de woning op de balans nagedacht. Het was de bedoeling om het gezin M te helpen. N kon de situatie psychisch niet aan. De onderneming zou normaal gesproken nooit een drogisterij hebben gekocht. H bekeek de situatie zakelijk en was tegen de overname van het bedrijf. Het was echter een familieaangelegenheid en H had geen doorslaggevende stem.

De woning had eigenlijk in privé moeten worden aangekocht. Er is niet gekeken naar de fiscale gevolgen. De vorige accountant is hierop aangesproken.

M woonde ook na de scheiding met N in dezelfde woning.

De arbeidsovereenkomst is mondeling geregeld. Er is geen huur bedongen voor de woning. Ook hierover is niets schriftelijk vastgelegd.

De andere vennoten wensten bij de verkoop van de woning geen winst te nemen. De overdrachtsprijs is bepaald door de boekwaarde te vermeerderen met ƒ 100.000. De waarde bedroeg ƒ 330.000. Dit was waarschijnlijk de waarde in bewoonde staat.

Ook in privé had afgeschreven mogen worden.

de inspecteur:

In afwijking van de vennootschapsovereenkomst heeft belanghebbende de gehele winst aangegeven.

Er is in de loonbelasting een bedrag voor vrij wonen in aanmerking genomen.

G V.o.f. had verschillende bedrijven, dus waarom zouden ze geen drogisterij exploiteren. In 1981 was er sprake van een zakelijke transactie. Belanghebbende had verschillende bedrijven, waaronder een hippisch centrum. Hij kon daar dus blijkbaar wél zonder de andere vennoten van deze V.o.f. handelen.

Volgens mij is destijds wel over de vermogensetikettering nagedacht. Dit dossier is het dikste in P. Er zijn voortdurend discussies over vermogensetikettering. Er is sprake van keuzevermogen en de keuze is uitgebracht.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Vermogensbestanddelen vormen verplicht privé-vermogen indien zij naar hun aard als privé-vermogen kwalificeren of (nagenoeg) geen band met de bedrijfsuitoefening hebben en de grenzen der redelijkheid zouden worden overschreden, indien deze vermogensbestanddelen tot het ondernemingsvermogen zouden worden gerekend.

5.2. Vanaf het moment van aankoop in 1981 tot aan het moment van verkoop in 1997 diende de woning voor huisvesting van M en zijn gezin. Het ter beschikking stellen van de woning vormde (mede) een vergoeding voor M's werkzaamheden in de drogisterij, welke vergoeding in de loonbelasting werd betrokken. Naar 's Hofs oordeel kan in dat geval niet worden gezegd dat de woning geen band met de bedrijfsuitoefening had. Door de terbeschikkingstelling van de woning aan een werknemer, als vergoeding voor verrichte werkzaamheden, werd (mede) een zakelijk belang gediend. Niet kan worden gezegd dat de grenzen der redelijkheid werden overschreden doordat de woning tot het ondernemingsvermogen werd gerekend. De woning is in de gegeven omstandigheden geen verplicht privé-vermogen.

5.3. Indien er sprake is van zogenoemd keuzevermogen is in het algemeen het al dan niet behoren van enig vermogensbestanddeel tot een ondernemingsvermogen afhankelijk van de wil van de belastingplichtige, zoals deze in zijn boekhouding of anderszins tot uitdrukking komt. Doordat de woning vanaf de datum van aankoop tot aan de datum van verkoop op de balans is vermeld, de lening ter financiering van de woning eveneens tot het ondernemingsvermogen behoorde en door de omstandigheid dat elk jaar binnen de onderneming op de woning is afgeschreven, is naar het oordeel van het Hof het vermoeden gewettigd dat belanghebbende ervoor heeft gekozen de woning aan te merken als ondernemingsvermogen. In dat geval is het aan belanghebbende om aannemelijk te maken dat dit niet zo is.

5.4. Belanghebbende heeft gesteld dat bij de verwerving van de woning, net als bij de verwerving van de drogisterij, enkel motieven in de privé-sfeer de doorslag hebben gegeven, namelijk verlichting van de financiële problemen van de familie M. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat een eventuele band van de woning met de onderneming van ondergeschikt belang is aan de bedoeling bij de aankoop van het woonhuis. Belanghebbende meent dat de woning abusievelijk in het ondernemingsvermogen is opgenomen. Bovendien was de woning volgens belanghebbende niet bestemd of ingericht voor ondernemingsdoeleinden.

5.5. Naar s' Hofs oordeel heeft belanghebbende daarmee niet aannemelijk gemaakt dat bij de verwerving van de woning er niet voor is gekozen de woning als ondernemingsvermogen aan te merken. De omstandigheid dat aan de verwerving van de woning mede persoonlijke overwegingen ten grondslag lagen staat er in casu niet aan in de weg om de woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen, nu de woning eveneens een band met de bedrijfsuitoefening had. Ook de stelling dat een eventuele zakelijke band ondergeschikt was aan de motieven in de privé-sfeer, zo dit al zo zou zijn, doet niet af aan het oordeel van het Hof, omdat zulks niet noodzakelijk meebrengt dat de wil van belanghebbende er op gericht was om de woning tot zijn privévermogen te rekenen noch dat de grenzen der redelijkheid werden overschreden door de woning tot het ondernemingsvermogen te rekenen. Mede gelet op de omstandigheid dat de lening ter financiering van de woning eveneens tot het ondernemingsvermogen behoorde en er sprake was van een samenwerkingsverband acht het Hof niet aannemelijk gemaakt dat de woning abusievelijk in het ondernemingsvermogen is opgenomen. Ook de ontwikkeling in de prijsvorming van onroerende zaken ten tijde van de aankoop van de woning duidt in dit verband niet op een abuis van belanghebbende. Dat de woning niet was bestemd of ingericht voor ondernemingsdoeleinden acht het Hof in casu niet van belang, nu met de woning zoals hiervoor overwogen een zakelijk belang was gediend.

5.6. Op grond van het vorenoverwogene behoorde de woning tot het ondernemingsvermogen van belanghebbende en heeft de inspecteur terecht de boekwinst behaald bij de verkoop van de woning tot belanghebbendes winst uit onderneming gerekend.

6. Proceskosten

Nu belanghebbende in het ongelijk wordt gesteld en zich overigens geen bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan, acht het Hof geen termen aanwezig voor een veroordeling van een partij in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de algemene wet bestuursrecht.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is vastgesteld op 31 december 2001 door mrs. Bijl, voorzitter, Vrouwenvelder en Rijkels, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.