Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2001, AO5450, 0014/00

Gerechtshof Amsterdam, 06-02-2001, AO5450, 0014/00

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 februari 2001
Datum publicatie
11 maart 2004
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2001:AO5450
Zaaknummer
0014/00

Inhoudsindicatie

Verzoek om vrijstelling douanerechten. Uit de stukken leidt de Tariefcommissie af dat belanghebbende in ieder geval sinds de verstrekking van de verblijfsvergunning in 1995 haar normale verblijfplaats in Nederland heeft. De periode tussen de vestiging in Nederland en de datum waarop de goederen voor het vrije verkeer zijn aangegeven is langer dan twaalf maanden, zodat belanghebbende niet aan de gestelde voorwaarde voor het verkrijgen van de vrijstelling heeft voldaan. Wegens bijzondere omstandigheden kan van de termijn van twaalf maanden worden afgeweken. De omstandigheid dat belanghebbende pas sinds januari 1999 over een woning beschikte, waarin zij plaats had voor deze goederen, is naar het oordeel van de Tariefcommissie geen bijzondere omstandigheid.

Uitspraak

TARIEFCOMMISSIE

Uitspraak

In de zaak nr. 0014/00 TC

de dato 6 februari 2001

1. De procedure

1.1. Op 20 januari 2000 is een beroepschrift ingekomen van A, van Advocatenkantoor B, namens C, te K, belanghebbende. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van het hoofd van het Douanedistrict E (hierna: de inspecteur) van 9 december 1999, nummer x, waarbij het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking op een verzoek om vrijstelling van douanerechten voor een verhuisboedel, werd afgewezen.

1.2. Van belanghebbende is door de Secretaris een griffierecht van f 225,-- geheven. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden in raadkamer tijdens de zitting van de Tariefcommissie van 19 december 2000. Belanghebbende heeft bericht van verhindering gestuurd; namens de inspecteur is verschenen F.

2. De vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is op 5 maart 1993 vanuit Nieuw-Zeeland in Nederland aangekomen met het doel om hier voor onbepaalde tijd te werken als taalconsulent. Zij is alleenstaand en heeft de Nieuw-Zeelandse nationaliteit. Bij aankomst in Nederland heeft zij een Nederlandse verblijfsvergunning aangevraagd, welke na een aantal procedures uiteindelijk in 1995 is verleend. Belanghebbende heeft sinds 1 januari 1995 een eenmanszaak, waaruit zij haar inkomsten verwerft. Belanghebbende heeft sinds haar aankomst in Nederland in verschillende woonruimten verbleven op basis van onderhuur. Sinds 28 januari 1999 huurt belanghebbende een woning van de Gemeente K.

2.2. Op 20 oktober 1999 verzoekt belanghebbende om een vrijstelling van douanerechten en omzetbelasting ter zake van de invoer van huishoudelijk artikelen, kleding, boeken, grammofoonplaten en muziekinstrumenten, waaronder een piano. Deze goederen zijn haar eigendom en waren destijds in 1993 bij haar vertrek naar Nederland achtergebleven en opgeslagen in de woning van haar moeder in Nieuw-Zeeland. De goederen zijn bestemd voor de meubilering van haar huis in K en worden om deze reden overgebracht naar Nederland. Het verzoek is bij beschikking van 22 oktober 1999, kenmerk y, door de inspecteur afgewezen.

2.3. Nadat het verzoek om vrijstelling was afgewezen, zijn de persoonlijke goederen aangegeven voor het vrije verkeer bij de douaneambtenaren van het douanedistrict Z. Belanghebbende heeft gedagtekend 4 november 1999 bij de inspecteur een bezwaarschrift ingediend tegen het schriftelijke besluit van de inspecteur om geen vrijstelling te verlenen. In een aanvulling op het bezwaarschrift gedagtekend 9 november 1999 heeft zij aangevoerd dat de douanewaarde van haar goederen f 1000,-- beloopt.

3. Het geschil

In geschil is of belanghebbende recht heeft op vrijstelling van douanerechten als bedoeld in artikel 3 van de Verordening (EEG) nr. 918/83 van de Raad van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (hierna: de Verordening Douanevrijstellingen) terzake van de invoer van onderwerpelijke persoonlijke goederen.

4. Het standpunt van belanghebbende

4.1. Ten onrechte wordt uitgegaan van permanente vestiging in Nederland vóór maart 1999. Belanghebbende heeft haar officiële verblijfplaats in Nieuw-Zeeland pas in 1999 opgegeven. Het heeft enige jaren geduurd voordat, na een aantal procedures, een verblijfsvergunning is verleend. Pas in maart 1999 beschikte belanghebbende over een eigen woonruimte waarin zij haar persoonlijke goederen kwijt kon. In verband hiermee werd het vrijstellingsverzoek gedaan. De termijn van twaalf maanden waarbinnen persoonlijke goederen na het overbrengen van de normale verblijfplaats kunnen worden ingevoerd met een vrijstelling, begint pas te lopen vanaf maart 1999.

4.2. Bij invoer is uitgegaan van een te hoge douanewaarde van de goederen. Het merendeel betreft boeken en persoonlijke papieren. Het enige goed van waarde is een oude piano en deze is niet meer dan f 1000,-- waard. De goederen waren verzekerd tegen vervangingswaarde; het is onjuist de verzekeringswaarde in dit geval als douanewaarde te nemen.

5. Het standpunt van de inspecteur

5.1. Op grond van artikel 2 van de Verordening Douanevrijstellingen kan vrijstelling van rechten bij invoer worden verleend voor de invoer van persoonlijke goederen, ingevoerd door personen die hun normale verblijfplaats naar de Gemeenschap overbrengen. Onder normale verblijfplaats dient te worden verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft gedurende tenminste 185 dagen per jaar wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen. Belanghebbende is sinds 1993 in Nederland en heeft in 1995 zekerheid gekregen dat zij in Nederland mocht verblijven en werken. Zij heeft geen woning in Nieuw-Zeeland aangehouden; als postadres gebruikt zij het adres van haar moeder. Belanghebbende is taalconsultant en heeft vanaf 1 januari 1995 een eenmanszaak. Zij werkt in dat kader onder meer voor de Universiteit van K. Zij is gedurende haar verblijf slechts één keer teruggekeerd naar Nieuw-Zeeland. Zij moet dan ook geacht worden haar normale verblijfplaats in 1993, of anders in ieder geval in 1995 naar Nederland te hebben overgebracht.

Om voor vrijstelling in aanmerking te komen moeten de verhuisgoederen binnen twaalf maanden na de overbrenging van de normale verblijfplaats voor het vrije verkeer worden aangegeven. De aanvraag voor een vrijstelling is pas op 20 oktober 1999 ingediend. Aangezien zij geacht moet worden uiterlijk in 1995 haar normale verblijfplaats te hebben overgebracht, voldoet zij niet aan de voorwaarde van invoer binnen een termijn van twaalf manden.

5.2. De bezwaren tegen de douanewaarde op de aangifte voor het vrije verkeer zullen afzonderlijk door degene die de aangifte heeft gedaan moeten worden ingediend bij de inspecteur van het district waar de aangifte is gedaan, in casu Z. Als in deze zaak een voor belanghebbende negatieve uitspraak wordt gedaan, zal belanghebbende worden gewezen op de mogelijkheid om, voor wat betreft de hoogte van de douanewaarde alsnog een verzoek om teruggaaf in te dienen bij de hiervoor bedoelde inspecteur. Niet exact bekend is wanneer deze aangifte is gedaan. Evenmin of tegen het verschuldigde bedrag aan douanerechten en omzetbelasting bezwaar is gemaakt.

6. De rechtsoverwegingen

6.1. Op grond van artikel 6 van de Verordening Douanevrijstellingen geldt als een van de voorwaarde voor het verlenen van de onderhavige vrijstelling aan belanghebbende, dat behoudens bijzondere omstandigheden, de persoonlijke goederen vóór het verstrijken van een termijn van twaalf maanden, te rekenen vanaf de datum waarop belanghebbende haar normale verblijfplaats in het douanegebied van de Gemeenschap heeft gevestigd, voor het vrije verkeer zijn aangegeven. Uit de sub 2.1. genoemde feiten leidt de Tariefcommissie af dat belanghebbende in ieder geval sinds de verstrekking van de verblijfsvergunning in 1995 haar normale verblijfplaats in Nederland heeft. De periode tussen de vestiging in Nederland en de datum waarop de goederen voor het vrije verkeer zijn aangegeven is langer dan twaalf maanden, zodat belanghebbende niet aan de gestelde voorwaarde voor het verkrijgen van de vrijstelling heeft voldaan.

6.2. Wegens bijzondere omstandigheden kan van de sub 6.1. genoemde termijn van twaalf maanden worden afgeweken. De omstandigheid dat belanghebbende pas sinds januari 1999 over een woning beschikte, waarin zij plaats had voor deze goederen, is naar het oordeel van de Tariefcommissie geen bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 6 van de Verordening Douanevrijstellingen.

6.3. Uit het vorenoverwogene volgt dat de inspecteur de vrijstelling op goede gronden heeft geweigerd.

6.4. In een procedure als de onderhavige kan uitsluitend een oordeel worden gegeven met betrekking tot de vraag of aanspraak op vrijstelling van douanerechten bestaat. De Tariefcommissie zal derhalve voorbijgaan aan hetgeen partijen naar voren hebben gebracht over de douanewaarde van de verhuisgoederen.

7. De proceskosten

De Tariefcommissie acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

8. De beslissing

De Tariefcommissie verklaart het beroep ongegrond, voorzover het de douanerechten betreft.

Aldus gewezen in raadkamer op 6 februari 2001 door mr. A. Bijlsma, voorzitter, H.J. Bokhorst, lid en mr. E.N. Punt, plaatsvervangend lid, in tegenwoordigheid van mr. L.G. Jobse als secretaris.

De secretaris: De voorzitter:

De beslissing is in het openbaar uitgesproken ter zitting van 6 februari 2001.