Gerechtshof Amsterdam, 22-01-2002, AD8519, 00/03803
Gerechtshof Amsterdam, 22-01-2002, AD8519, 00/03803
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 22 januari 2002
- Datum publicatie
- 28 januari 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2002:AD8519
- Zaaknummer
- 00/03803
Inhoudsindicatie
De gevolgen van het niet ontvangen van post als gevolg van situatie in het trappenhuis van de belastingplichtige zijn voor rekening van de belastingplichtige.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Eerste Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P, de inspecteur.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 8 november 2000, namens hem ingediend door A (...) te Q, de gemachtigde. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 28 september 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1996.
De aanslag is berekend naar een belastbaar inkomen van ¦ 75.000, met een boete van ƒ 1.000 wegens het niet binnen de daarvoor gestelde termijn doen van aangifte. Het bezwaar tegen die aanslag is bij de bestreden uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en - naar het Hof begrijpt - ontvankelijkverklaring van het bezwaar en vernietiging van de aanslag.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Hij concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.
Ter zitting van 10 juli 2001 zijn verschenen belanghebbende en de gemachtigde, alsmede namens de inspecteur mr. B. Gemachtigde heeft twee brieven overgelegd, een brief van de gemachtigde, gedagtekend 21 maart 1997, gericht aan de inspecteur, en een brief namens het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P2, gedagtekend 22 april 1997, gericht aan "..." te S.
De inspecteur heeft van deze brieven kennis kunnen nemen en zich daarover kunnen uitlaten.
Ter zitting is gelijktijdig behandeld het door belanghebbende ingestelde beroep betreffende de aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1997, bij het Hof geadministreerd onder kenmerk 00/03804.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Aan belanghebbende is een aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1996 uitgereikt. Belanghebbende heeft binnen de daartoe gestelde termijn geen aangifte gedaan.
2.2. De inspecteur heeft voor het jaar 1996 ambtshalve een aanslag vastgesteld naar een belastbaar inkomen van ƒ 75.000. Op het desbetreffende aanslagbiljet, gedagtekend 5 april 2000, is onder meer het volgende vermeld:
"Te betalen
Totaal inkomstenbelasting/premie belasting ƒ 28.332
Boete: 5% verhoging van ƒ 28.332"
(...) bij ƒ 2.000
Kwijtschelding: 0% van ƒ 2.000" af ƒ 1.000
Heffingsrente bij ƒ 2.403
(...)
Te betalen ƒ 31.735."
2.3. Bij brief van 9 augustus 2000 heeft de gemachtigde bezwaar gemaakt tegen deze aanslag en daarbij onder meer geschreven:
"Volgens de bijgevoegde aangifte Inkomstenbelasting 1996, bedraagt het belastbaar inkomen ƒ 5.134.-- negatief, (...).
Reden waarom wij u verzoeken deze aanslag in z'n geheel te willen verminderen en tevens uitstel van betaling te verlenen tot een bedrag ad ƒ 31.735."
2.4. De inspecteur heeft bij brief van 24 augustus 2000 gemachtigde verzocht nadere informatie te verstrekken over in de aangifte opgenomen gegevens, welk verzoek is herhaald bij brief van 12 september 2000.
2.5. Met dagtekening 28 september 2000 heeft de inspecteur uitspraak op het bezwaar gedaan. In die uitspraak wordt het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de termijn waarbinnen bezwaar kon worden gemaakt.
2.6. In het beroepschrift schrijft gemachtigde onder meer
"Op verzoeken van de Belastingdienst (..) d.d. 24-08-2000 en 12-09-2000 (...) werd door ons kantoor niet gereageerd omreden wij geen kontakt konden krijgen met cliënt.
Pas na ontvangst van het schrijven van 28-09-2000, (...) en na ontvangst van de intrekking uitstel betaling (zie bijlage) door cliënt, kregen wij kontakt met hem."
3. Geschil
In geschil is de vraag of belanghebbende door de inspecteur terecht niet-ontvankelijk is verklaard in zijn bezwaar. Indien de uitspraak op dit punt moet worden vernietigd is de hoogte van het belastbare inkomen in geschil.
4. Standpunten van partijen
4.1. Voor de standpunten van partijen wordt verwezen naar hetgeen door partijen in de gedingstukken is vermeld.
4.2. Door en namens belanghebbende is hieraan - kort en zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd.
Belanghebbende is in 1996 als ondernemer gestart. In 1997 is hij toegetreden tot een vennootschap onder firma. In verband met een verblijf in het buitenland is niet tijdig aangifte gedaan. Wanneer dat was weet ik niet meer zeker. Het was een verblijf van vier maanden. Ik kan mij niet herinneren dat ik de aanslag voor het jaar 1997 ontvangen heb. Dit zou verband kunnen houden met voorvallen op de trap van mijn woning. Ik heb daar geen eigen brievenbus en ben verscheidene keren post kwijtgeraakt. Ik weet niet meer of ik de aangifteformulieren heb ontvangen en ook niet of ik de aanslag heb ontvangen. Sedert korte tijd is dit probleem er niet meer, omdat enige verslaafde medebewoners van het pand waarin belanghebbende woont uit hun huis zijn gezet.
4.3. De inspecteur heeft - kort en zakelijk weergegeven - nog het volgende toegevoegd.
Voor het ambtshalve verminderen van de aanslag beschik ik over onvoldoende gegevens. Bij het opleggen van de ambtshalve aanslag is gekeken naar de gegevens van voorgaande jaren. De inkomsten uit de handel in textiel door belanghebbende vertonen een grillig verloop. Op een handreiking om tot een compromissoire oplossing te komen is niet gereageerd.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. De inspecteur heeft gesteld en belanghebbende heeft niet weersproken dat het aanslagbiljet is verzonden naar het adres van belanghebbende. Het Hof acht het aannemelijk dat het aanslagbiljet naar het juiste adres is toegezonden. Het aanslagbiljet is gedagtekend 5 april 2000. Hiervan uitgaande vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die van de dagtekening van het aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking daarvan.
5.2. Vaststaat dat het tegen de aanslag ingediende bezwaarschrift eerst in augustus 2000 is ontvangen. Gelet op de voor het indienen van een bezwaarschrift geldende termijn van zes weken, moet in beginsel worden aangenomen dat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend. Dat zich hier een geval heeft voorgedaan als bedoeld in artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, waarin de dag van dagtekening van het aanslagbiljet is gelegen vóór de dag van de bekendmaking daarvan, is niet gesteld en ook overigens niet aannemelijk geworden.
5.3. Met betrekking tot een na de daarvoor geldende termijn ingediend bezwaarschrift blijft de niet-ontvankelijkverklaring daarvan ingevolge artikel 6.11 van de Algemene wet bestuursrecht achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. In dit verband heeft belanghebbende gesteld dat het verscheidene malen voorkwam dat hij voor hem bestemde post niet ontving. Dit is volgens belanghebbende ook met het aanslagbiljet het geval geweest. Volgens belanghebbende zou op de - naar het Hof begrijpt - gemeenschappelijke trap van zijn woning regelmatig post verdwijnen. Dit ongemak is door belanghebbende in verband gebracht met de omstandigheid dat enkele medebewoners van het pand verslaafd waren. In dit verband heeft belanghebbende voorts verklaard dat hij binnen zijn woning niet over een eigen brievenbus beschikte.
5.4. Gelet op hetgeen belanghebbende hieromtrent heeft verklaard acht het Hof het op zichzelf mogelijk dat belanghebbende het aanslagbiljet niet heeft waargenomen als gevolg van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van het Hof kunnen deze feiten of omstandigheden evenwel niet tot het oordeel leiden dat hij met betrekking tot de tijdigheid van het bezwaar niet in verzuim is geweest. Feiten en omstandigheden zoals belanghebbende naar voren heeft gebracht behoren tot de risicosfeer van belanghebbende en het is ook aan hem om maatregelen te treffen die een normale ontvangst van post voldoende waarborgen dan wel daarover met de inspecteur nadere afspraken te maken. Dat belanghebbende dergelijke maatregelen heeft genomen is niet aannemelijk geworden. Uit de door belanghebbende genoemde feiten en omstandigheden volgt ook niet dat het aanslagbiljet niet door hem is ontvangen, omdat die feiten en omstandigheden zich - naar het Hof begrijpt - hebben voorgedaan ter plaatse van het woonadres van belanghebbende. Dat op dat adres kennelijk ook nog andere personen wonen doet hieraan niet af.
5.5. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld dat hij eerst op een later tijdstip van de opgelegde aanslag heeft kennis genomen omdat hij tijdelijk in het buitenland verbleef, kan dit verweer hem evenmin baten. Ook in geval van een langdurig verblijf buitenslands ligt het op de weg van belanghebbende om maatregelen te treffen die - in een geval als het onderhavige - waarborgen dat tijdig in bezwaar wordt gegaan. Buiten de door belanghebbende genoemde feiten en omstandigheden ziet het Hof onvoldoende grond om aan te nemen dat hij het aanslagbiljet niet heeft ontvangen.
5.6. Nu vaststaat dat de aanslag naar het juiste adres is verzonden voert het vorenoverwogene tot de slotsom dat de inspecteur terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. Aan een beoordeling van het geschil overigens komt het Hof mitsdien niet toe.
6. Proceskosten
Nu de uitspraak van de inspecteur in stand blijft, acht het Hof geen termen aanwezig de inspecteur te veroordelen in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
4. Beslissing
Het Hof verklaart het beroep ongegrond.
De uitspraak is vastgesteld op 22 januari 2002 door mrs. Van der Ouderaa, Goslings en Goes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het indienen van het beroep ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.