Home

Gerechtshof Amsterdam, 14-03-2002, AE0908, 00/04092

Gerechtshof Amsterdam, 14-03-2002, AE0908, 00/04092

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
14 maart 2002
Datum publicatie
2 april 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE0908
Zaaknummer
00/04092

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft voor 1998 aangifte gedaan van winst ter zake van de staking van een deel van zijn onderneming en deze winst gebracht onder de vervangingsreserve; de feitelijke afwikkeling van de staking vond plaats in 1999. De inspecteur belast de winst tot het volle bedrag.

In de bezwaarfase verzoekt belanghebbende om toepassing van het bijzondere tarief en de inspecteur komt in zijn uitspraak aan het bezwaar tegemoet. Onder deze omstandigheden staat het belanghebbende niet meer vrij in de beroepsfase terug te komen op zijn keuze de winst tot uitdrukking te laten komen in 1998.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Y, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van het Hoofd van de Belastingdienst Ondernemingen P, de inspecteur.

1. Loop van het geding

B (B & Partners te Q) heeft als gemachtigde van belanghebbende op 5 december 2000 beroep ingesteld tegen de uitspraak van de inspecteur gedagtekend 3 november 2000 betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 1998. De gemachtigde heeft het beroep aangevuld in een stuk van 2 maart 2001.

Belanghebbende heeft over 1998 aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van f 25.240,-. De inspecteur heeft een aanslag opgelegd met dagtekening 1 mei 2000 en wel naar een belastbaar inkomen van f 295.374,-. Belanghebbende heeft tegen de aanslag bezwaar gemaakt op 2 juni 2000. De inspecteur heeft bij de bestreden uitspraak het belastbaar inkomen nader vastgesteld op f 266.379,- met toepassing van het bijzondere tarief van 45% over f 202.371,-.

Belanghebbende concludeert in het beroepschrift tot vernietiging van de uitspraak en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen van primair f 35.398,- en subsidiair f 43.357,-.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en daarin concludeert hij, naar het hof begrijpt, tot ongegrond verklaren van het beroep.

De gemachtigde heeft een conclusie van repliek ingediend. De inspecteur heeft hierop een conclusie van dupliek ingediend.

Ter zitting van 24 januari 2002 is C, eveneens verbonden aan het kantoor B & Partners, als gemachtigde verschenen, tot bijstand vergezeld van D, alsmede drs. E namens de inspecteur. De gemachtigde en de inspecteur hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen. Het hof rekent de pleitnota's tot de gedingstukken.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende exploiteerde in Y een onderneming met daarin een taxi- en een garagebedrijf.

2.2. Op 26 april 1994 is belanghebbende met de Rabobank overeengekomen zijn vorderingen op derden aan deze bank te verpanden en te vermelden op een te ondertekenen pandlijst.

2.3. Per 1 januari 1999 heeft belanghebbende drie taxivergunningen, drie taxi's (met toebehoren) en twee leasecontracten verkocht aan A; de overeengekomen koopsom voor de drie vergunningen was f 225.000,- en voor de drie taxi's f 136.169,- (exclusief omzetbelasting); na aftrek van de leaseverplichtingen resteerde voor A een betalingsverplichting van f 287.104,25 (zijnde f 268.821,65 exclusief omzetbelasting). A nam al het personeel onder de bestaande arbeidsvoorwaarden over van belanghebbende. Artikel 8 van de koopovereenkomst bevat de volgende bepaling

de koper verklaart hierbij dat de koop in zijn geheel ongedaan wordt gemaakt bij het niet nakomen van de betalingsverplichting volgens afspraak. De betalingen die reeds zullen zijn gedaan zullen in dat geval worden gezien als boete.

Een stuk van 1 januari 1999 verwijst naar mondelinge afspraken en geeft een nadere specificatie van de te betalen bedragen met de passage

Betalingsafspraak:

eerste betaling van 50.000.00 en 18.282.60 zo spoedig mogelijk(direkt na mogelijkheid rekening courant)

rest in termijnen volgens berekening van B en PARTNERS,

2.4. Een overeenkomst van lening gedateerd op 1 januari 1999 tussen A, schuldenaar, en belanghebbende bevat de volgende bepaling

De schuldenaar is verplicht aan het einde van ieder kwartaal, ingaand op 31 maart aanstaande, een door B & Partners te bepalen bedrag aan de hand van een voorlopig resultaat af te lossen, met een maximum van f 10.000,- per kwartaal.

Met uitzondering van de eerste aflossing; deze zal geschieden na de ter beschikking stelling van rekening-courant van de schuldenaar en zal een hoogte hebben van f 68.282,60. Overigens zal de hoofdsom (na eerste betaling groot f 218.821,65) slechts in de hierna sub b genoemde gevallen kunnen worden opgeëist.

2.5. De ABN-AMRO-bank heeft krediet verleend aan A. Op 4 februari 1999 heeft belanghebbende zich tegenover deze bank verbonden zijn vordering op A achter te stellen bij de vorderingen die de bank op A zou kunnen hebben. Voorts bevat de "akte van achterstelling" de voorwaardelijke verpanding van de vordering op A aan de genoemde bank.

2.6. Ter uitvoering van de koopovereenkomst zijn de leasecontracten met MM Leasing Nederland B.V. op 5 februari 1999 overgedragen aan A. Voorts zijn op 5 februari 1999 ten aanzien van één en op 8 maart 1999 ten aanzien van twee taxi's de kentekenbewijzen op naam van de koper gesteld. Op 16 juli 1999 zijn ook de taxivergunningen op naam van A afgegeven, waarbij belanghebbende is opgetreden als procuratiehouder.

2.7. A heeft begin 1999 f 68.282,60 aan belanghebbende voldaan. Op 29 juni 2000 heeft belanghebbende A aangemaand tot betaling van de achterstallige kwartaaltermijnen, door hem gesteld op f 10.000,-, en de verschuldigde rente; in totaal zou de achterstand volgens belanghebbende f 69.146,90 bedragen. Andere invorderingsmaatregelen heeft belanghebbende niet genomen.

2.8. Op de balans per ultimo 1998 heeft belanghebbende de vordering op A tot het nominale bedrag van f 268.822,- opgenomen. De winst bij de "staking van het taxigedeelte" heeft hij aangemerkt als vervangingsreserve.

Blijkens de jaarstukken over 1999, opgesteld in juni 2000, is de vervangingsreserve vervallen; de balans vermeldt een voorziening "dubieuze debiteur" van f 230.310,-.

2.9. De inspecteur heeft een boekenonderzoek ingesteld over 1997 en 1998 en hierbij aandacht besteed aan de beëindiging van het taxibedrijf. De inspecteur heeft vervolgens de in geschil zijnde aanslag opgelegd en hierbij de stakingswinst in de belaste winst opgenomen. In het bezwaarschrift van 31 mei 2000 heeft belanghebbende geen bezwaar geuit tegen de correctie met betrekking tot de stakingswinst. In zijn brief van 6 september 2000 heeft C aanvullend verzocht om toepassing van het bijzondere tarief van 45% over de stakingswinst na aftrek van de stakingsvrijstelling van f 20.000,-.

3. Geschil

In geschil is het antwoord op de vraag

- of belanghebbende de vrijheid heeft de winst behaald met de verkoop van het taxibedrijf te nemen in een later jaar dan 1998;

- zo nee: of belanghebbende de vordering op A mag blijven rekenen tot het vermogen van zijn onderneming;

- zo nee: of de vordering op A gewaardeerd kan worden op het bedrag van de daadwerkelijk in 1999 ontvangen betaling ad (afgerond) f 68.282,-.

4. Standpunten van partijen en verklaringen ter zitting

Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.

Ter zitting heeft de gemachtigde nog verklaard dat belanghebbende in 1999 geen voordeel meer heeft behaald uit de exploitatie van het taxibedrijf en dat ook geen kosten meer voor zijn rekening zijn gekomen; dat A ook een cliënt van zijn kantoor is doch dat hij als gemachtigde van belanghebbende, gelet op de tegengestelde belangen, niet over informatie beschikt inzake de financiële positie van A.

Ter zitting heeft de inspecteur nog verklaard dat hij zich in punt 4 van de pleitnota onjuist heeft uitgedrukt: de vordering van belanghebbende op A is achtergesteld ten opzichte van die van de ABN-AMRO-bank en hij betwist wel degelijk dat die vordering op A is verpand aan de Rabobank. Voorts heeft de inspecteur nog verklaard dat A de verschuldigde rente op de schuld aan belanghebbende ten laste van zijn winst heeft gebracht, een stijgende omzet geniet en positieve resultaten uit het taxibedrijf behaalt.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Een belastingplichtige die (een deel van) zijn onderneming vervreemdt per het einde van een boekjaar en na dat boekjaar nog handelingen moet verrichten ter uitvoering van deze vervreemding kan er in beginsel voor kiezen de winst tot uitdrukking te brengen in de winstberekening van het laatste boekjaar waarin de onderneming voor zijn rekening wordt gedreven, dan wel in de winstberekening van het daarop volgende boekjaar waarin de overdracht daadwerkelijk geëffectueerd is.

5.2. Belanghebbende heeft de winst behaald bij de verkoop van het taxigedeelte van zijn onderneming, tot uitdrukking gebracht in zijn aangifte over 1998, zij het met toepassing van de vervangingsreserve. De inspecteur heeft in de lijn van de opvatting van belanghebbende dat er sprake was van winstneming in 1998, de behaalde winst belast en wel, zulks in overeenstemming met het expliciet door de gemachtigde in de bezwaarfase gedane verzoek, naar het bijzondere tarief. Het door belanghebbende ingediende bezwaarschrift had betrekking op andere geschilpunten. Eerst nadat de inspecteur uitspraak had gedaan heeft de gemachtigde zich op het standpunt gesteld (in een gespreksnotitie van 26 februari 2001 en in de aanvulling op het beroepschrift) dat de winst tot uitdrukking zou moeten komen in de winstberekening over 1999. Onder deze omstandigheden staat het belanghebbende naar het oordeel van het hof niet meer vrij terug te komen op zijn keuze de winst tot uitdrukking te laten komen in 1998.

5.3. De vraag of de vordering op A per ultimo 1998 tot het ondernemings- dan wel het privé-vermogen van belanghebbende behoort is niet van belang voor de hoogte van de over 1998 verschuldigde belasting. Het hof zal deze vraag dan ook buiten behandeling laten.

5.4. Belanghebbende heeft met A afspraken gemaakt inzake de verkoop van het taxibedrijf en hieromtrent een rentedragende vordering op A bedongen; belanghebbende heeft niet gesteld dat de overeengekomen rente afwijkt van de regulier tussen marktpartijen te bedingen rente. In beginsel dient een dergelijke vordering dan ook gewaardeerd te worden op de nominale waarde.

5.5. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat reeds rond het einde van het boekjaar 1998 omstandigheden aanwezig waren die aanleiding zouden kunnen zijn de waarde in het economische verkeer van de van A bedongen tegenprestatie op een lager bedrag te stellen dan de nominale waarde. Belanghebbende stelt weliswaar dat de tegenprestatie gewaardeerd zou moeten worden op het begin 1999 daadwerkelijk ontvangen bedrag, kennelijk er daarbij van uitgaande dat het restant van de vordering geen enkele waarde meer zou hebben, doch hij heeft deze stelling niet aan de hand van nadere stukken aannemelijk gemaakt. Daarbij acht het hof van belang dat belanghebbende tot op heden slechts eenmaal een aanmaning heeft verzonden, dat de overeenkomst van geldlening de aflossing bepaalde op maximaal f 10.000,- per kwartaal, dat B & Partners, aangewezen ter bepaling van de aflossingstermijnen, geen nader inzicht heeft gegeven in de financiële situatie van A en belanghebbende voorts heeft verklaard dat hij uit zakelijke overwegingen niet is overgegaan tot verdergaande incassomaatregelen zonder dat aannemelijk is geworden dat die verdergaande incassomaatregelen, al dan niet in overleg met de ABN-AMRO-bank, niet tot enig resultaat zouden leiden.

6. Proceskosten

Het hof acht geen gronden aanwezig enige partij te veroordelen in de proceskosten.

7. Beslissing

Het hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan op 14 maart 2002 door mr. Onnes, Boersma en Van Vijfeijken, in tegenwoordigheid van mr. Brands als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:

a- de naam en het adres van de indiener;

b- een dagtekening;

c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d- de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.