Home

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AV5409 AE1402, 00/04243

Gerechtshof Amsterdam, 04-04-2002, ECLI:NL:GHAMS:2002:AV5409 AE1402, 00/04243

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
4 april 2002
Datum publicatie
12 april 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE1402
Zaaknummer
00/04243

Inhoudsindicatie

De inspecteur kan een op een overeenkomst onder bezwarende titel gebaseerd vertrouwen wegnemen, mits rekening houdend met de gerechtvaardigde belangen van belanghebbende. Het bepaalde in artikel 120 iuncto 171 van de Waterschapswet sluit uit rekening te houden met een vrijstelling of tariefdifferentiatie gebaseerd op de juridische positie van de onroerende zaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijfde Meervoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Y, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de ambtenaar belast met de heffing van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht, verweerder.

1. Loop van het geding

Belanghebbende heeft op 18 december 2000 beroep ingesteld tegen de uitspraak van verweerder gedagtekend 22 november 2000, betreffende de met dagtekening 31 augustus 2000 opgelegde aanslag waterschapsbelasting (omslagheffing gebouwd) 2000.

Belanghebbende heeft op 4 september 2000 bezwaar gemaakt tegen de aanslag omslagheffing. Verweerder heeft bij de uitspraak het bezwaar ongegrond verklaard.

Belanghebbende concludeert in het beroepschrift tot vernietiging van de uitspraak en de aanslag. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend waarin hij concludeert tot bevestiging van de uitspraak. Belanghebbende heeft op 1 oktober 2001 een akte tot levering toegezonden van (onder meer) twee sluiswachterswoningen nabij de door hem bewoonde woning; deze akte was gedagtekend 13 oktober 1992. Verweerder heeft zich over dit stuk ter zitting kunnen uitlaten.

Ter zitting van 6 december 2001 is verschenen belanghebbende, tot bijstand vergezeld van A, alsmede mr. B. verweerder. Partijen hebben ieder een pleitnota voorgedragen en overgelegd. Ter zitting is eveneens behandeld het beroep van genoemde A, bij het hof bekend onder nummer 01/00101.

Verweerder heeft toegezegd nadere stukken toe te sturen met betrekking tot de hierna te noemen omslagverordening. Belanghebbende verklaarde de beoordeling van deze stukken over te laten aan het hof en geen behoefte te hebben aan kennisname van deze stukken. Verweerder heeft de stukken op 7 januari 2002 toegezonden.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Belanghebbende is eigenaar van de woning a-straat 1 te Y, gelegen in het werkgebied van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (hierna: het schap), met een WOZ-waarde van f 380.000. De aanslag is opgelegd overeenkomstig de bepalingen van de tot de stukken behorende omslagverordening Amstel, Gooi en Vecht (tekst 2000, hierna: de omslagverordening).

2.2. De woning van belanghebbende is gelegen op een perceel dat deel uitmaakt van een gebied, waaromtrent bij een akte van 26 april 1650 een overeenkomst is gesloten tussen een rechtsvoorganger van het schap en de toenmalige gerechtigden tot de percelen in dat gebied. Bij deze overeenkomst is aan die gerechtigden onder bezwarende titel vrijstelling verleend van waterschapslasten.

2.3. Het Waterschap de Vecht te Y, een rechtsvoorganger van het schap, heeft één van de onder 2.2 bedoelde opvolgende gerechtigden voor het jaar 1984 betrokken in de waterschapslasten. De Vierde Meervoudige Belastingkamer heeft de aanslag op 30 juni 1987 vernietigd met als gronden

Ter zitting is namens het … Schap erkend dat de percelen waarvan belanghebbende eigenaar is, bij akte van 26 april 1650 onder bezwarende titel zijn vrijgesteld van waterschapslasten en dat deze vrijstelling nimmer door het Schap of zijn rechtsvoorgangers op rechtsgeldige wijze is beëindigd. Mitsdien is het schap, mede gelet op het bepaalde in artikel 47, aanhef en onder a, van het bijzonder reglement verplicht belanghebbende niet in de heffing van waterschapslasten te betrekken. Door aan belanghebbende niettemin een aanslag op te leggen heeft het Schap gehandeld in strijd met beginselen van behoorlijk bestuur.

2.4. Voor de belastingjaren tot en met 1994 is belanghebbende niet betrokken in de omslagheffing van het schap of diens rechtsvoorgangers. Voor de jaren 1995 en 1996 zijn aan belanghebbende voor het eerst aanslagen in die heffing opgelegd. Na bezwaar zijn deze aanslagen buiten invordering gesteld. In de uitspraken op bezwaar, gedagtekend 11 maart 1998, heeft verweerder de volgende passage opgenomen

Vanaf 1 januari 1999 zullen wij een beroep op de vrijstelling op basis van de overeenkomst uit 1650 niet meer honoreren en u (opnieuw) in de belastingheffing betrekken.

2.5. Verweerder heeft aan belanghebbende geen aanslagen opgelegd voor de belastingjaren 1997 en 1998. Voor de jaren 1999 en 2000 heeft verweerder aanslagen opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.

3. Geschil

In geschil is de vraag of verweerder gerechtigd is belanghebbende in de omslagheffing gebouwd te betrekken.

4. Standpunten van partijen en verklaringen ter zitting

4.1. Voor de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.

4.2. Belanghebbende heeft ter zitting de plaats van zijn huis aangegeven op de bij de stukken behorende kaartjes. Voorts heeft hij verklaard geen bezwaar te hebben tegen een gezamenlijke behandeling met de zaak A; dat zijn huis rond 1910 is gebouwd; dat destijds de vliet (het huidige b-kanaal) is aangelegd ten behoeve van de afvoer van turf; dat in de overgelegde akte tot levering van 13 oktober 1992 geen melding wordt gemaakt van enige vrijstelling.

4.3. Verweerder heeft nog verklaard dat hij niet betwist dat de woning van belanghebbende is gebouwd op grond waarvoor destijds de vrijstelling is verleend; dat de vrijstelling nooit in enig reglement is verwerkt; dat hij het niet van belang acht dat in 1650 sprake was van onbebouwde grond; dat het hoogheemraadschap wel heeft gedacht aan de optie tot beëindiging van de vrijstelling langs privaatrechtelijke weg doch deze niet heeft gehanteerd; dat in het betreffende gebied ongeveer 40 personen wonen voor wie de vrijstelling in geschil is.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de aanslag heeft opgelegd overeenkomstig de geldende omslagverordening en dat de in 1650 verleende vrijstelling niet in deze verordening is opgenomen. Ook is niet in geschil dat deze verordening in overeenstemming is met het bepaalde in de Waterschapswet. Belanghebbende kan zich dan ook niet op deze verordening dan wel op een andere wettelijke regeling beroepen ter betwisting van de juistheid van de opgelegde aanslag.

5.2. Tussen de rechtsvoorgangers van belanghebbende en verweerder is in 1650 de onder 2.2 omschreven overeenkomst gesloten en deze overeenkomst hebben de rechtsvoorgangers van verweerder kennelijk gevolgd. Aan deze omstandigheden heeft belanghebbende het vertrouwen mogen ontlenen dat verweerder hem tot aan de beëindiging van dat vertrouwen geen aanslag in de omslagheffing zou opleggen. Indien de verweerder tot het beëindigen van dit overtrouwen zou willen overgaan is hij gehouden rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van belanghebbende. Door de expliciete vermelding in de uitspraken op het bezwaarschrift voor de jaren 1995 en 1996 heeft verweerder dit door de bestendige gedragslijn gewekte vertrouwen voor de toekomst echter kunnen wegnemen. Naar het oordeel van het hof heeft verweerder door de heffing te laten ingaan met ingang van het belastingjaar 1999 met de belangen van belanghebbende voldoende rekening gehouden.

5.3. Artikel 120, tweede lid, van de Waterschapswet bepaalt dat de heffingsmaatstaf voor een gebouwde onroerende zaak de (kort gezegd) WOZ-waarde is terwijl, aldus het achtste lid, het tarief per eenheid van de heffingsmaatstaf gelijk dient te zijn. De wet voorziet uitsluitend in enige differentiatie op basis van indeling in omslagklassen, gebaseerd op fysieke kenmerken van de in het waterschapsgebied gelegen onroerende zaken, doch niet in enige tariefsdifferentiatie op grond van de juridische positie van enige onroerende zaak (zie Hoge Raad 27 juli 1999, 33 321, BNB 1999/391) of een op deze positie gebaseerde vrijstelling.

Op grond van het bepaalde in artikel 171 van de Waterschapswet zijn bepalingen in reglementen en verordeningen die niet in overeenstemming zijn met bepalingen van de genoemde wet in ieder geval drie jaar na in werking treden van de wet vervallen. Gelet op deze expliciete bepalingen kan er geen sprake zijn van voortzetting van in wettelijke regelgeving neergelegde praktijk, laat staan van enige enkel op vertrouwen gebaseerde praktijk.

5.4. Voorzover belanghebbende zich beroept op enige op het burgerlijk recht gebaseerde vrijstelling van de heffing van waterschapslasten staat deze niet ter beoordeling van de belastingrechter.

6. Proceskosten

Het hof ziet geen termen voor een veroordeling in de proceskosten.

7. Beslissing

Het Hof verklaart het beroep ongegrond.

De uitspraak is gedaan op 4 april 2002 door mr. Onnes, Boersma en Goes, in tegenwoordigheid van mr. Van der Laan als griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken.

Het hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat tenminste:

a- de naam en het adres van de indiener;

b- een dagtekening;

c- een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d- de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep in cassatie is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt u een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.