Gerechtshof Amsterdam, 25-03-2002, AE1410, 01/00370
Gerechtshof Amsterdam, 25-03-2002, AE1410, 01/00370
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 25 maart 2002
- Datum publicatie
- 12 april 2002
- ECLI
- ECLI:NL:GHAMS:2002:AE1410
- Zaaknummer
- 01/00370
Inhoudsindicatie
Belanghebbende heeft in 1990 aandelen in B B.V. gekocht en in 1994 vervreemd.
Tussen partijen is in geschil of de bate verkregen met verkoop van deze aandelen is aan te merken als winst uit aanmerkelijk belang ter zake waarvan het bijzondere tarief van 20% van toepassing is dan wel of dit voordeel dient te worden aangemerkt als andere inkomsten uit arbeid ter zake waarvan het tarief van de tarieftabel van toepassing is. Omdat het voordeel wordt verkregen uit de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen, terwijl het voordeel niet is aan te merken als winst uit onderneming of als inkomsten uit vermogen, wordt het voordeel uitsluitend tot de winst uit aanmerkelijk belang gerekend, ook indien het voordeel naar de omschrijving van artikel 22 van de Wet inkomsten uit arbeid vormt. Ingevolge het bepaalde in artikel 57a, eerste en tweede lid van de Wet wordt de winst uit aanmerkelijk belang tot ten hoogste het bedrag dat de belastbare som meer bedraagt dan ƒ 43 267 niet belast op de voet van de tarieftabel.
Uitspraak
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
Tweede Meervoudige Belastingkamer
UITSPRAAK
op het beroep van X te Z, belanghebbende,
tegen
de uitspraak van de inspecteur te P.
1. Loop van het geding
Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 26 januari 2001, ingediend door gemachtigde, aangevuld bij brief van 19 maart 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van de inspecteur, gedagtekend 19 december 2000, betreffende de aan belanghebbende opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volks-verze-ke-ringen voor het jaar 1994, aanslagnummer 1880.20.603.H.46. De aanslag werd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 275.000. Na bezwaar is de aanslag bij de bestreden uitspraak gehandhaafd.
Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van de inspecteur en verlaging van het belastbaar inkomen tot ƒ 89.540, en subsidiair tot het belasten van een bedrag van ƒ 38.000 naar het bijzondere tarief van 20%.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de uitspraak.
Ter zitting van 4 februari 2002 zijn verschenen gemachtigde van belanghebbende alsmede de inspecteur. Op deze zitting is tevens behandeld het beroep inzake de aanslag inkomstenbelasting/premie volks-verze-ke-ringen voor het jaar 1995 (kenmerk 01/00371). Namens belanghebbende is ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd waarvan de inhoud als hier opgenomen geldt.
2. Tussen partijen vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende, geboren op 4 februari 1960, is van beroep econoom. In 1994 was hij directeur/enig aandeelhouder van A B.V.. Deze besloten vennootschap hield zich bezig met het verstrekken van adviezen op administratief, fiscaal en bedrijfseconomisch gebied, het verzorgen van bedrijfsadministraties, het begeleiden van belastingprocedures, het bemiddelen bij financieringen, en dergelijke. Daarnaast handelde belanghebbende in lege vennootschappen. Deze activiteiten werden zowel op eigen naam als in de onderneming van A B.V verricht.
2.2. Belanghebbende heeft in 1990 25% van de aandelen in B B.V. gekocht. De overige aandelen waren in handen van C te Q (25%) en van D te R (50%). Belanghebbende heeft zijn pakket aandelen verkregen tegen een prijs van ƒ 50.000. In 1994 hebben de aandeelhouders hun aandelen vervreemd aan E te R. Belanghebbende heeft voor zijn pakket aandelen ƒ 88.000 ontvangen.
2.3. Belanghebbende heeft aangifte gedaan van een belastbaar inkomen van ƒ 89.540. De inspecteur heeft aanslag opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 275.000.
2.4. Bij de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur geconcludeerd dat het in 1994 door belanghebbende genoten belastbaar inkomen ƒ 296.173 bedraagt en dat bij de aanslag derhalve niet een te hoog belastbaar inkomen is vastgesteld. Het door de inspecteur berekende belastbaar inkomen van ƒ 296.173 is als volgt samengesteld:
a. aangegeven inkomen ƒ 89.540
b. bate behaald met verkoop aandelen B B.V. ƒ 38.000
c. ontvangsten ter zake van advieswerkzaamheden ƒ 6.000
d. uitdeling in verband met rekening-courant schuld ƒ 161.265
e. rente ƒ 1.368
Nader vast stellen belastbaar inkomen ƒ 296.173
3. Geschil
In geschil is of de inspecteur terecht een aanslag heeft opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 275.000. Subsidiair is in geschil of het voordeel verkregen met de verkoop van de aandelen B B.V. dient te worden aangemerkt als winst uit aanmerkelijk belang ter zake waarvan het bijzondere tarief van 20% van artikel 57a, eerste lid, onderdeel e, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, tekst 1994, (hierna: de Wet), van toepassing is, hetgeen belanghebbende verdedigt, dan wel of dit voordeel dient te worden aangemerkt als andere inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet ter zake waarvan het tarief van de tarieftabel van toepassing is.
4. Standpunten van partijen
4.1. Verwezen wordt naar hetgeen dienaangaande in de gedingstukken en in de pleitnota's is vermeld.
4.2. Ter zitting hebben partijen, zakelijk weergegeven, hieraan nog het volgende toegevoegd:
Namens belanghebbende:
In de door de inspecteur aangebrachte correcties inzake de rente van ƒ 1.368 en de adviezen van ƒ 6000 kan de belanghebbende zich bij nader inzien vinden. Met betrekking tot de door de inspecteur aangebrachte correctie van ƒ 161.265 inzake de rekening courant schuld maakt de belanghebbende een onderscheid tussen een bedrag van ƒ 42.401 ter zake waarvan hij zich kan verenigen met de correctie door de inspecteur en een bedrag van ƒ 118.864 dat naar zijn mening dient te worden afgeboekt via de algemene reserve. Uiteindelijk kan de belanghebbende wat dit laatste betreft zich verenigen met een correctie in dit verband van een bedrag van ƒ 60.000 zodat in totaal in verband met rekening courant schuld een bedrag van ƒ 102.401 dient te worden gecorrigeerd. Met betrekking tot het voordeel dat belanghebbende heeft behaald met de verkoop van de aandelen B B.V. is niet meer in geschil dat een bedrag van ƒ 38.000 bij het door belanghebbende aangegeven inkomen dient te worden geteld. Wel is tussen partijen nog in geschil het regime dat ter zake van dit voordeel van toepassing is. Naar de mening van belanghebbende geldt ter zake van dit voordeel gelet op het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 1972, BNB 1972/83, de aanmerkelijk belang regeling en is mitsdien het bijzondere tarief van 20% van toepassing. Voorts is de stelling van de inspecteur dat belanghebbende directeur zou zijn geweest van B B.V. niet juist. Uit aangetroffen nota's blijkt dat E. van der Wal bestuurder zou zijn geweest en niet belanghebbende.
Namens de inspecteur:
De inspecteur kan zich uiteindelijk verenigen met een correctie van ƒ 102.401 in verband met de rekening courant schuld bij de B.V. Wel blijft in geschil het tarief dat van toepassing is ter zake van de bate verkregen met de verkoop van de aandelen B B.V.. Naar de mening van de inspecteur is het uitgangspunt zoals neergelegd in het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 1972, BNB 1972/83, in casu niet van toepassing nu belanghebbende op eigen naam op ruime schaal in vennootschappen heeft gehandeld. Op grond van de systematiek van de Wet zoals die gold in 1994 kwalificeren de voordelen behaald met de verkoop van de aandelen B B.V. niet als winst uit aanmerkelijk belang in de zin van artikel 39 van de Wet.
5. Beoordeling van het geschil
5.1. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven zich te kunnen verenigen met de correcties inzake de rente, de adviezen en het voordeel verkregen met de verkoop van de aandelen B B.V., hiervoor vermeld onder punt 2.3. onderdelen a., b. en e, met dien verstande dat het regime dat ter zake van de bate verkregen met de verkoop van de aandelen B B.V. wel een onderwerp van geschil blijft. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat de correctie voortvloeiende uit de rekening-courantstand met A B.V. dient te worden vastgesteld op ƒ 102.401. Het Hof zal partijen daarin volgen.
5.2. Gelet op het hiervoor onder 5.1. overwogene dient het belastbare inkomen van belanghebbende over 1994 op ƒ 237.309 te worden vastgesteld. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
a. aangegeven inkomen ƒ 89.540
b. bate behaald met verkoop aandelen B B.V. ƒ 38.000
c. ontvangsten ter zake van advieswerkzaamheden ƒ 6.000
d. uitdeling in verband met rekening-courant schuld ƒ 102.401
e. rente ƒ 1.368
belastbaar inkomen ƒ 237.309
5.3. Met betrekking tot het regime dat van toepassing is ter zake van de bate verkregen met de verkoop aandelen B B.V. geldt het volgende. Op grond van artikel 39, eerste lid, van de Wet is winst uit aanmerkelijk belang het niet als winst uit onderneming of als inkomsten uit vermogen aan te merken voordeel uit de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen in of winstbewijzen van een vennootschap welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld. Het voordeel wordt gesteld op de overdrachtsprijs verminderd met de verkrijgingsprijs.
5.4. Tussen partijen is niet in geschil dat de bate verkregen met de verkoop van de aandelen B B.V. voldoet aan deze in artikel 39 van de Wet gegeven omschrijving van winst uit aanmerkelijk belang. De inspecteur evenwel is van mening dat de bate eveneens kan worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van de Wet en dat de systematiek van de Wet meebrengt dat alsdan de regeling ter zake van inkomsten uit arbeid van toepassing is. De inspecteur verwijst in dit verband naar artikel 4 van de Wet.
5.5. Dienaangaande geldt dat uit de omstandigheid dat artikel 39, eerste lid, van de Wet wel van winst uit onderneming en van inkomsten uit vermogen, doch in tegenstelling tot artikel 30, eerste lid, van de Wet niet van inkomsten uit arbeid gewag maakt, moet worden afgeleid dat indien het voordeel wordt verkregen uit de vervreemding van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen, terwijl het voordeel niet is aan te merken als winst uit onderneming of als inkomsten uit vermogen, het voordeel ook dan uitsluitend tot de winst uit aanmerkelijk belang moet worden gerekend, indien het voordeel naar de omschrijving van artikel 22 van de Wet inkomsten uit arbeid vormt.
5.6. Volledigheidshalve zij opgemerkt dat met ingang van 1 januari 1997 aan artikel 22 van de Wet een vijfde lid is toegevoegd (Wet van 13 december 1996, Stb. 652). In dit vijfde lid is geregeld dat voorzover voordelen kunnen worden aangemerkt als inkomsten uit arbeid en als winst uit aanmerkelijk belang, de regeling ter zake van inkomsten uit arbeid van toepassing is. Dienaangaande is in de parlementaire geschiedenis het volgende opgemerkt:
"Ook onder het bestaande aanmerkelijk-belang regime kan een samenloop van beide bronnen van inkomen plaatsvinden. Op grond van (…) BNB 1972/83, geldt dat een dergelijk voordeel belast wordt als winst uit aanmerkelijk belang en niet als inkomsten uit arbeid. In het verleden is meermalen door schrijvers kritiek geuit op de uitkomst van dit arrest. Met de voorgestelde aanpassing van artikel 22 wordt aan deze kritiek tegemoetgekomen." (MvT, Kamerstukken 24 761, nr. 3)
5.7. Ingevolge het bepaalde in artikel 57a, eerste en tweede lid van de Wet wordt de winst uit aanmerkelijk belang - voor zover hiervan belang - tot ten hoogste het bedrag dat de belastbare som meer bedraagt dan ƒ 43 267 niet belast op de voet van de tarieftabel.
5.8. Uit het hiervoor onder 5.3. tot en met 5.7. overwogene volgt dat met betrekking tot het geschilpunt inzake het van toepassing zijnde tarief inzake de bate verkregen met de verkoop van de aandelen B B.V. het gelijk aan belanghebbende is.
6. Proceskosten
Nu de uitspraak van de inspecteur wordt vernietigd, zijn termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht komt voor vergoeding in aanmerking € 322 x factor 2 (proceshandelingen) x 1,5 (gewicht van de zaak), ofwel € 966.
7. Beslissing
Het Hof:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een, berekend naar een belastbaar inkomen van ƒ 237.309, waarvan ƒ 38.000 belast naar het ter zake van winst uit aanmerkelijk belang geldende bijzondere tarief van 20%,
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 966 en wijst de Staat aan deze kosten aan belanghebbende te voldoen;
- gelast de Staat het griffierecht ad € 27,23 aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld op 25 maart 2002 door mr. Bijl, voorzitter, mrs. Vrouwenvelder en Rijkels, leden van de belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. Milder-Wolbers als griffier. De beslissing is op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.
Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij dit gerechtshof (zie voor het adres de begeleidende brief).
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.