Home

Gerechtshof Amsterdam, 05-04-2002, AE2194, 01/02440

Gerechtshof Amsterdam, 05-04-2002, AE2194, 01/02440

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
5 april 2002
Datum publicatie
2 mei 2002
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2002:AE2194
Zaaknummer
01/02440

Inhoudsindicatie

Gemeente keert (in 1998, 1999 en 2000) op de voet van artikel 299d Gemeentewet, de zalmsnip uit aan belastingsplichtigen ter zake van reinigingsrechten. Daarnaast keert zij de zalmsnip uit aan twee, daartoe door haar aangewezen, groepen andere inwoners. Belanghebbende, bewoner van een recreatiewoning in de gemeente, is niet belastingplichtig ter zake van de reinigingsrechten en behoort niet tot de bedoelde twee groepen inwoners. Zijn verzoek om -buiten de toepassing van de gemeentelijke belastingen om- de zalmsnip uitgekeerd te krijgen, wordt geweigerd. Het hof is niet bevoegd kennis te nemen van het daartegen gerichte beroep en zendt de zaak ter behandeling door aan de bevoegde rechter, de bestuursrechter in de rechtbank te Utrecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM

Vijftiende Enkelvoudige Belastingkamer

UITSPRAAK

op het beroep van X te Z, belanghebbende,

tegen

een uitspraak van de Heffingsambtenaar van de gemeente Doorn, verweerder.

1. Loop van het geding

Van belanghebbende is ter griffie een beroepschrift ontvangen op 26 juli 2001. Het beroep is gericht tegen de uitspraak van verweerder, gedagtekend en verzonden op 12 juli 2001, betref-fende de weigering om belanghebbende over elk van de jaren 1998, 1999 en 2000 f 100 uit te keren terzake van verlichting van lokale lasten (de zogenaamde Zalmsnip).

Het beroep strekt tot vernietiging van de uitspraak van verweerder en tot uitkering aan be-langhebbende van evengenoemd bedrag over elk van de vermelde jaren. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak.

Ter zitting van 22 februari 2002 zijn verschenen belanghebbende en, als gemachtigde van verweerder, A. Zij hebben het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitaantekenin-gen. A heeft daarbij produkties overgelegd, waarvan belanghebbende kennis heeft genomen en waarop hij heeft kunnen reageren.

2. Tussen partijen vaststaande feiten

2.1. Ten aanzien van de jaren 1998 en 1999 hebben B&W van de gemeente Doorn besloten om de lokale lastenvermindering (de zogenaamde Zalmsnip) te verrekenen met de heffing van reinigingsrechten en hebben zij bovendien als gerechtigden tot die lokale lastenvermindering aangewezen de personen die behoren tot een in een bejaardentehuis gevoerd huishouden.

2.2. Ten aanzien van het jaar 2000 heeft de raad van de gemeente Doorn besloten de lokale lastenvermindering te verrekenen met de heffing van reinigingsrechten en heeft hij, naast de voornoemde bewoners van een bejaardentehuis, bovendien als gerechtigden tot die lokale lastenvermindering aangewezen de personen die behoren tot een huishouden gevoerd in een woning met bedrijf.

2.3. Belanghebbende bezit een recreatiewoning die binnen de gemeente Doorn is gelegen in

het recreatiecentrum Q. Uit hoofde van het bezit dan wel het gebruik van die woning was hij over de jaren 1998, 1999 en 2000 wel belastingplichtig voor de onroerende-zaakbelasting, de forensenbelasting en de rioolrechten, doch niet voor de reinigingsrechten, omdat de gemeente Doorn hem ter zake van de in de desbetreffende verordening omschreven rechten geen dien-sten verleende. De afvoer van de afvalstoffen die ontstonden door het gebruik van de recrea-tiewoningen in Q, geschiedde door een particulier bedrijf.

2.4. Belanghebbende heeft over elk van de jaren 1998, 1999 en 2000 aanslagen opgelegd

gekregen ter zake van de voornoemde gemeentelijke belastingen, voor zover hij daarvoor belastingplichtig was. De onderhavige zaak heeft geen betrekking op enig bezwaar van be-langhebbende tegen die aanslagen.

2.5. Bij schrijven van 7 november 2000 heeft belanghebbende de gemeente Doorn verzocht hem ter zake van de lokale lastenvermindering over de jaren 1998, 1999 en 2000 telkens f 100 uit te keren. Bij schrijven van 28 november 2000 heeft verweerder afwijzend op dat verzoek beslist. Dat schrijven bevat geen rechtsmiddelverwijzing.

2.6. Bij schrijven van 21 juni 2001 heeft belanghebbende evengenoemd verzoek herhaald. Verweerder heeft het verzoek opnieuw afgewezen bij het thans in geding zijnde besluit, dat vermeldt dat tegen het besluit beroep bij het Hof openstaat.

3. Geschil

Tussen partijen is in geschil of de besluiten van de gemeente Doorn om over de jaren 1998,

1999 en 2000 de lokale lastenvermindering te verrekenen met de reinigingsheffing en om daarnaast geen anderen van die vermindering te doen profiteren dan de bewoners van de onder 1.1. en 1.2. genoemde huishoudens, rechtsgeldig zijn en, in verband daarmee, of belangheb-bende aanspraak kan maken op uitkering van de lokale lastenvermindering over elk van die jaren.

4. Standpunten van partijen

4.1. Belanghebbende stelt dat die besluiten niet rechtsgeldig zijn omdat zij strijden met het door de landelijke wetgever voorgestane beleid dat ieder huishouden de lokale lastenvermin-dering geniet. Die lastenvermindering komt daarom ook toe aan het huishouden dat wordt gevoerd in een recreatiewoning als van belanghebbende, temeer daar belanghebbende door voldoening van de op hem rustende gemeentelijke belastingen ook in de gemeente Doorn mi-lieulasten draagt, ter verlichting waarvan de lokale lastenvermindering nu juist is bedoeld. Op grond van hiervan mag belanghebbende, naar hij stelt, de uitkering van f 100 over elk van de desbetreffende jaren niet worden geweigerd.

4.2. Verweerder stelt dat de genoemde besluiten rechtsgeldig zijn omdat de verrekening van de lokale lastenvermindering met de reinigingsrechten in overeenstemming is met de daartoe door de landelijke wetgever (in artikel 229d Gemeentewet) gegeven regel (welke over de jaren 1998 en 1999 een dwingend en over het jaar 2000 een facultatief karaker had), en omdat de landelijke wetgever over elk van die jaren vrijheid aan de gemeenten heeft willen laten om zelf te bepalen of, en zo ja, aan welke, andere huishoudens - die niet ingevolge artikel 229d Gemeentewet de lokale lastenvermindering genieten - die lastenvermindering toekomt.

5. Beoordeling van het geschil

5.1. Gelet op de tekst en de strekking van artikel 229d Gemeentewet, zoals dat artikel onder-scheidenlijk over 1998, 1999 en 2000 luidde, heeft de gemeente Doorn in elk van die jaren, wat de keuze aangaat om de lokale lastenvermindering door vermindering van de reinigings-rechten te doen toekomen aan degenen die voor die reinigingsrechten belastingplichtig zijn, telkens gehandeld overeenkomstig het in dat artikel gegeven voorschrift. Zulks geldt niet al-leen voor de keuze van de 'koppeling' van de lokale lastenvermindering aan de reinigings-rechten, doch eveneens voor de daarin besloten liggende keuze die lastenvermindering niet te koppelen aan de overige, in artikel 229d Gemeentewet genoemde, gemeentelijke belastingen. Van de rechtsgeldigheid van de aanslagen die belanghebbende over de genoemde jaren zijn opgelegd ter zake van de in artikel 229d genoemde gemeentelijke belastingen, mag derhalve - wat deze kwestie aangaat - worden uitgegaan. Zulks strookt met het feit dat in dit geding niet is gebleken van enige, door belanghebbende tegen een of meer van die aanslagen aangespan-nen, bezwaar- of beroepsprocedure en dat de door hem aangevoerde gronden niet beogen de lokale lastenvermindering hem te doen toekomen door vermindering van de in die aanslagen betrokken bedragen.

5.2. Dientengevolge ligt, gelet op belanghebbendes stellingen, slechts het overigens (dat wil zeggen: buiten de toepassing van de gemeentelijke belastingen gelegen) door de gemeente Doorn gevoerde beleid ter beoordeling voor ten aanzien van de lokale lastenvermindering, alsmede de vraag of het verweerder vrijstond om op grond van dat beleid belanghebbende die lastenvermindering te weigeren. Het bestreden besluit waarin verweerder die weigering heeft vervat, heeft hij niet genomen in zijn hoedanigheid van - kort gezegd - quasi-inspecteur (ar-tikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen, in verbinding met artikel 231 Gemeentewet). Het hof is daarom niet tot kennisneming van het beroep bevoegd. Op de voet van artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht zal het hof het beroep doorzenden aan de bevoegde rechter, de bestuursrechter in de Arrondissementsrechtbank te Utrecht.

5.3. In de omstandigheid dat in het bestreden besluit is vermeld dat tegen dat besluit beroep openstaat bij het Hof en in de omstandigheid dat de inzending van het beroepschrift door be-langhebbende aan het Hof, naar mag worden aangenomen, op die - onterechte - vermelding is gebaseerd, vindt het Hof aanleiding te bepalen dat de door belanghebbende betaalde griffie-rechten aan hem zullen worden gerestitueerd. Er zijn geen gronden om op de voet van artikel 8:75 Algemene wet bestuursrecht enige partij in de proceskosten te veroordelen.

7. Beslissing

Het Hof

· verklaart zich onbevoegd van het beroep kennis te nemen;

· zendt het beroep door naar de bevoegde rechter, de bestuursrechter in de Arrondissements-rechtbank te Utrecht;

· gelast de Staat het betaalde griffierecht ad € 27,23 ( f 60) aan belanghebbende te vergoe-den.

De uitspraak is vastgesteld op 5 april 2002 door mr. Steenbergen in tegenwoordigheid van mr. Couperus als griffier. De beslissing is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Het Hof heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van deze uitspraak in geanonimiseerde vorm.

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:

1. Het instellen van beroep in cassatie geschiedt door het indienen een beroepschrift bij dit gerechts-hof (zie voor het adres de begeleidende brief).

2. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van de bestreden uitspraak overgelegd.

3. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;

d. de gronden van het beroep in cassatie.

Voor het instellen van beroep is een griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt U een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. *Indien U na een mondelinge uitspraak griffierecht hebt betaald ter verkrijging van de vervangende schriftelijke uitspraak van het gerechtshof, komt dit in mindering op het griffierecht dat is verschuldigd voor het indienen van beroep in cassatie.

In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proces-kosten.